Mislukte harmonisatie
De grondige hervorming van de fiscale procedure die een kleine tien jaar geleden werd doorgevoerd, was onder meer bedoeld om de procedure op het gebied van de btw beter af te stemmen op die van de inkomstenbelastingen. Dat moest ervoor zorgen dat gezamenlijke controles efficiënter zouden verlopen.
Maar van die bedoeling is weinig in huis gekomen. Neem bijvoorbeeld het probleem van de controletermijnen. Op het gebied van de inkomstenbelastingen staat in het wetboek uitdrukkelijk beschreven binnen welke periode en onder welke voorwaarden de administratie controles kan uitvoeren.
De normale controletermijn bedraagt drie jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar. Die termijn kan met twee jaar worden verlengd. Maar binnen die aanvullende termijn van twee jaar kunnen nog slechts onderzoeksdaden worden gesteld als de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk laat weten dat zij aanwijzingen van belastingontduiking heeft. Die voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven ‘op straffe van nietigheid van de aanslag’.
In de praktijk is nochtans niet altijd een voorafgaande kennisgeving vereist. Jaren geleden heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat een voorafgaande kennisgeving enkel nodig is als het onderzoek (binnen de aanvullende termijn van twee jaar) ‘bij’ de belastingplichtige gebeurt. En dus niet als het onderzoek bijvoorbeeld bij de werkgever van de belastingplichtige wordt uitgevoerd.
Na afloop van de aanvullende periode van twee jaar is geen onderzoek meer mogelijk. Weliswaar kan de administratie in sommige gevallen ook nadien nog een aanslag vestigen. Maar die buitengewone termijn is maar een ‘aanslagtermijn’: hij laat enkel toe de aanslag of een aanvullende aanslag te vestigen en niet om nog bijkomende controles te doen.
Op het gebied van de btw staat in het wetboek niets te lezen over de termijn waarbinnen controles kunnen worden uitgevoerd. In het wetboek wordt alleen gezegd: wanneer de belastingschuld ‘verjaart’. Daaruit volgt dat rechtzettingen voor btw alleen kunnen gebeuren zolang de belastingschuld nog niet verjaard is.
In het kader van de procedurehervorming heeft men geprobeerd de verjaringstermijnen op het gebied van de btw af te stemmen op de aanslagtermijnen voor inkomstenbelastingen. Sindsdien is er op het gebied van de btw sprake van een verjaringstermijn van respectievelijk drie, vijf en zeven jaar.
Die verjaringstermijnen komen plusminus overeen met de aanslag- en daaraan gekoppelde controletermijnen van drie en vijf jaar voor inkomstenbelastingen en met de buitengewone aanslagtermijn die in sommige gevallen toelaat ook nadien nog aanslagen te vestigen.
De verlenging van de verjaringstermijn van drie naar vijf jaar voor btw is – naar analogie van de verlenging van de aanslagtermijn van drie naar vijf jaar op het gebied van de inkomstenbelastingen – slechts mogelijk als er belastingontduiking in het spel is. En naar analogie van wat bestaat op het gebied van de inkomstenbelastingen heeft men op het gebied van de btw ook in een systeem van ‘voorafgaande kennisgeving’ voorzien.
Als de administratie op het gebied van de btw van plan is gebruik te maken van de verlenging van de verjaringstermijn van drie naar vijf jaar, moet zij de belastingplichtige vooraf schriftelijk en nauwkeurig kennis geven van de vermoedens van belastingontduiking die tegen hem bestaan.
Op het eerste gezicht zijn de procedures hiermee min of meer geharmoniseerd: zodra er van belastingontduiking sprake is, moet een voorafgaande kennisgeving gebeuren. Maar bij nader inzien is er van een harmonisatie helemaal geen sprake. De voorafgaande kennisgeving op het gebied van de btw is nodig telkens de administratie gebruik wil maken van de vijfjarige verjaringstermijn. Of anders gezegd, telkens zij op het gebied van de btw na afloop van de initiële verjaringstermijn van drie jaar nog een rechtzetting wil doorvoeren binnen de daaropvolgende twee jaar.
Op het gebied van de inkomstenbelastingen is de hier bedoelde kennisgeving daarentegen vereist als de administratie binnen de aanvullende termijn van twee jaar nog onderzoeksdaden wil stellen (en als het onderzoek ‘bij’ de belastingplichtige gebeurt).
Maar misschien zorgt de rechtspraak ervoor dat een harmonisatie toch nog min of meer wordt gerealiseerd. De vraag is immers gerezen of het op het gebied van de btw volstaat dat de kennisgeving voorafgaat aan de btw-rechtzetting (binnen de aanvullende termijn van twee jaar), dan wel of zij ook al – zoals op het gebied van de inkomstenbelastingen – moet voorafgaan aan eventuele btw-onderzoeken die nog binnen diezelfde termijn gebeuren. De rechtbank van eerste aanleg in Leuven heeft enkele weken geleden geoordeeld dat dit effectief zo is. Afwachten wat de hoven van beroep daarvan vinden. (T)
DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier