Mijnheer Witte Woede
In 1968 was hij achttien. Vandaag is hij 55, maar Walter Cornelis heeft van zijn maatschappelijk idealisme weinig verloren. Hij was bijna voorbestemd voor het vakbondswerk. Na zijn opleiding – begin jaren zeventig – aan de Sociale Hogeschool in Brussel was hij achtereenvolgens medewerker van het Nationaal Instituut voor Sociale Promotie en nationaal voorzitter van de KAJ. Pas in 1982 begon zijn carrière in de vakbondswereld.
“Ik ben altijd geëngageerd geweest,” zegt hij zelf. “Het lag in de logica der dingen dat ik bij de vakbond zou terechtkomen. Mijn vader was als vrijwilliger actief en is ooit voorzitter geweest van het ACW-verbond van Brussel.”
De jongste jaren groeide Walter Cornelis uit tot het gezicht van de protestacties in de non-profitsector. Het hart van de zogenaamde witte woede klopt niet ver van waar hij zich beweegt. De krant De Standaard noemde hem om die reden al de echte minister van de non-profitsector. Zelf houdt hij niet van die titel en ook collega’s bij de socialistische bond vinden die uitspraak begrijpelijkerwijze overtrokken. Zeker is dat hij kan bogen op een reusachtige achterban: ruim 80 % van de non-profit is aangesloten bij de christelijke bond.
Kapsones krijgt Cornelis er niet van, uiteindelijk ziet hij zichzelf vooral als een democratisch instrument van zijn militanten. De uitputting is hem dezer dagen nabij, na jaren op de barricaden. Zuchtend stelt Cornelis: “Ik vind het nogal problematisch dat ik als het brein van de witte woede wordt afgeschilderd. Uiteindelijk ben ik de woordvoerder, maar zoals het in de vakbondsdemocratie hoort, bepalen de militanten wat er moet gebeuren.”
Dat is meteen ook de reden waarom begin vorige week Cornelis eerst een mededeling rondstuurde waarin hij vooruitgang in de onderhandelingen aankondigde en een mogelijke opschorting van de staking in het vooruitzicht stelde. Zijn achterban dacht daar anders over en besloot toch het principeakkoord van de regering te weigeren. Er is dus geen sprake van dat hij niet langer op één lijn zit met de gemiddelde militant.
Hij mag dan op televisie als een onverstoorbare sfinx overkomen, in werkelijkheid is Cornelis niet zo onverzettelijk als bijvoorbeeld de voormalige Waalse vakbondsleider Roberto D’Orazio. Michel Foulon, voorzitter van de beroepsvereniging van de Vlaamse verpleegkundigen en vroedvrouwen (NVKVV): “Hij is een heel zachtaardige man, die wordt gedragen door zijn achterban. De non-profit is niet zoals de metaalsector. Walter zou het niet kunnen verdragen dat de huidige staking gevolgen heeft voor de patiënt. Hij zou onmiddellijk ontslag nemen.”
Toch wordt deze onderhandelingsronde over een nieuw sociaal akkoord wellicht het laatste wapenfeit van Cornelis als nationaal LBC-secretaris voor de non-profit. De kajotter zal na de confrontatie met de bevoegde federale ministers Freya Van den Bossche (SP.A) en Rudy Demotte (PS) nog de onderhandelingen voeren met Vlaams minister van Welzijn Inge Vervotte (CD&V). Wat hij daarna wil doen, houdt hij achter de kiezen. Zijn voorgangers Joos Wauters en Diederik Van Noten gebruikten hun job van LBC-secretaris als springplank. Wauters beleefde van 1995 tot 2003 een politiek avontuur als Agalev-mandataris, maar ging na de verkiezingsnederlaag van Groen! weer aan de slag bij de christelijke bond. Diederik Van Noten houdt zich momenteel bezig met het advies over functieclassificaties in de gezondheidssector bij consultant PricewaterhouseCoopers. Politieke ambities dichten de meeste mensen Cornelis niet toe. Zegt André Langenus van de socialistische bond BBTK: “Tenzij hij zijn karakter enorm verandert, zie ik hem niet meteen een politiek verlengstuk breien aan zijn vakbondsjaren. In de politiek moet je van in het begin water en vuur proberen te verzoenen. Dat compromisdenken is niks voor Walter.”
Cornelis geniet veel autoriteit bij zijn achterban, maar binnen de christelijke bond is hij volgens waarnemers wel een einzelgänger. “Aan de onderhandelingstafel is hij hard tot op een bepaald niveau,” stelt één van hen. “Het lijkt me overdreven om hem als de grote strategische schaakspeler af te schilderen. Dat kan ook niet, want er zitten te veel partijen rond de onderhandelingstafel.”
Wat is dan het geheim? “Hij luistert erg goed naar zijn achterban,” zegt Foulon. “En zijn sterkte is dat hij ook kan inschatten wat de openingen bij de minister zijn en dat hij weet door te drukken wat zijn achterban wil.” Toch is het die achterban die Cornelis ook op dit moment ketent. Voor het in 2000 gesloten akkoord kwamen de bonden met toenmalig minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP.A) overeen dat vanaf 45 jaar het verplegende en verzorgende personeel – de zogenaamd zware beroepen – van arbeidsduurvermindering konden genieten. In de huidige onderhandelingsronde willen de bonden die rimpeldagen ook voor de rest van het personeel in de non-profitsector. Cornelis verdedigt die eis ook, maar zaait zo de kiemen voor een nieuwe guerre des métiers in de sector. Verpleegkundigen willen juist een betere waardering voor hun beroep. Voor hen was de beperking van de arbeidsduurvermindering tot de zogenaamd zware beroepen juist een positief signaal. Anders gezegd: Cornelis moet zijn hele achterban verdedigen, maar snijdt automatisch in het vlees van een deel ervan.
Maar hij blijft volgens zijn collega’s wel integer. Zo is de loonachterstand in de non-profit vooral een probleem voor het middenkader. Daar ligt de echte kloof met de privé-sector. Cornelis reageerde onmiddellijk toen minister van Sociale Zaken Rudy Demotte de laagste lonen wilde opkrikken. “De 300 euro forfaitaire eindejaarspremie is geen goede maatregel,” vindt Cornelis “Eigenlijk moet je de eindejaarspremie procentueel maken, zodat de hogere lonen meer en de lagere lonen minder krijgen.”
Roeland Byl
Walter Cornelis is zowat oppermachtig in de non-profitsector: ruim 80 % van de personeelsleden is er aangesloten bij de christelijke bond.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier