Met de vrouwen valt niet te lachen

Jan Denys Arbeidsmarktdeskundige en woordvoerder van Randstad

De auteur is manager Strategisch Arbeidsmarktbeleid bij Randstad.

Dankzij de media worden we te pas en te onpas om de oren geslagen met zogenaamde trendbreuken die nadien lege dozen blijken te zijn. Dat geldt zeker ook voor de arbeidsmarkt. Wie herinnert zich bijvoorbeeld nog de auteur William Bridges? In 1995 voorspelde hij in zijn bestseller ‘Job Shift’ dat we spoedig allemaal tijdelijke werknemers of zelfstandigen zouden zijn.

Bovendien doen zich soms trendbreuken voor die in de media slechts met moeite worden gesignaleerd, maar echt wel breaking news kunnen worden genoemd. Op de arbeidsmarkt doet zich op dit ogenblik een dergelijke trendbreuk voor. Vrouwen zijn namelijk decennialang vaker werkloos geweest dan mannen. Ze stroomden moeizamer binnen op de arbeidsmarkt en hadden gedurende de totale loopbaan minder vaak een job dan mannen.

Die trend lijkt nu echter gekeerd. Dat merken we allereerst aan het verschil in werkloosheidsgraad tussen mannen en vrouwen, die van 5 % in 1999 sterk is teruggelopen tot minder dan 3 % op dit ogenblik. Bij jonge werklozen is het verschil zelfs al teruggebracht tot onder de 1,5 %.

Bij de nieuwelingen op de arbeidsmarkt is de tendens nog veel duidelijker: vrouwen doen het hier zelfs beter dan mannen. Een recente studie van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) over schoolverlaters toont aan dat één jaar na het verlaten van de school 10 % van de vrouwen werkloos is, terwijl dat percentage bij mannen op 11,5 ligt. De kwantitatieve integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt nadert in Vlaanderen dus haar voltooiing, en in Nederland werd diezelfde trend zelfs al enkele jaren geleden vastgesteld.

Meisjes presteren beter. Hoe is deze trendbreuk te verklaren? Allereerst is er de zogenaamde human capital-theorie: vaak verguisd door kritische wetenschappers, maar erg bruikbaar om een inzicht te krijgen in maatschappelijke ontwikkelingen. Deze theorie verklaart namelijk arbeidsmarktposities vanuit aangeleerde kwalificaties. Hoe hoger de gemiddelde schoolse opleiding, hoe beter iemand scoort op de arbeidsmarkt.

En het moet gezegd, vrouwen studeerden vroeger minder lang dan mannen – een achterstand die intussen al lang is weggewerkt. Algemeen presteren meisjes nu zelfs duidelijk beter op school dan hun mannelijke collega’s. In het secundair onderwijs moeten ze minder vaak zittenblijven dan jongens en is ook het aantal vrouwelijke vroegtijdige schoolverlaters kleiner. In het hoger onderwijs studeren op dit ogenblik niet alleen meer vrouwen dan mannen; ze halen er ook betere resultaten.

Omdat kan worden verwacht dat systemen altijd met een zekere traagheid reageren op veranderingen in een ander systeem, was het tot nu toe wachten op de veranderingen in de arbeidsmarkt. Dat wachten wordt nu beloond. Degenen die de human capital-theorie hadden afschreven en de achterstelling van vrouwen op de arbeidsmarkt toeschreven aan discriminatie en andere irrationele activiteiten van werkgevers, moeten nu hun mening herzien.

Die vaststelling is overigens ook nuttig in het huidige allochtonendebat. Vrouwen hebben in elk geval geen quotum nodig gehad om hun positie op de arbeidsmarkt te veroveren. Misschien toch maar beter eerst de school afmaken?

Mannen apen na. Hoe belangrijk ook, de human capital-theorie is niet de enige verklaring voor de verbeterde positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Ook de wijzigingen in onze tewerkstellingsstructuur spelen in hun voordeel. Het zijn immers voornamelijk de jobs in de industriële sectoren die verder blijven afkalven. De dienstensector en de social-profitsectoren kennen daarentegen een sterke groei; laat dat nu toevallig de sectoren zijn waarin de dames sterker vertegenwoordigd zijn.

Ten slotte heeft de arbeidsmarkt zich ook institutioneel aangepast aan de historische herintrede van vrouwen. Deeltijdse arbeid, tijdskrediet (de vroegere loopbaanonderbreking) en de uitbouw van georganiseerde kinderopvang zijn maatregelen die in de eerste plaats hebben ingespeeld op de specifieke behoeften van de vrouw. Gevolg: vrouwen kunnen nu beter dan vroeger arbeid en gezin combineren, en dat zorgt er ongetwijfeld voor dat ze minder de arbeidsmarkt definitief (moeten) verlaten.

Wie pleit voor een hogere activiteitsgraad kan niet meer zonder dergelijke gedifferentieerde arbeidsmarkt. We durven zelfs te voorspellen dat meer mannen in de toekomst het vrouwelijke loopbaanpatroon (meer deeltijd werk, meer tijdskrediet enzovoort) zullen overnemen.

Maar daarmee is het verhaal vanzelfsprekend nog niet ten einde. Kwantitatief is de integratie dan wel bijna voltooid, we zullen nog enkele decennia met het probleem van vrouwelijke laaggeschoolden – die in het verleden de arbeidsmarkt zijn binnengedrongen – te kampen hebben. In de toekomst zal de grootste energie nu naar de kwalitatieve integratie van vrouwen gaan. Vrouwen zullen dus eindelijk meer doorstromen naar hogere functies; er zal enige traagheid mee gepaard gaan, maar het komt eraan.

Jan Denys

Vrouwen doen het beter dan mannen: één jaar na het verlaten van de school is 10 % van hen werkloos, terwijl dat percentage bij mannen op 11,5 ligt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content