Meewerkende echtgenoot: eindelijk eigen sociale rechten
Vanaf 1 juli 2005 worden ‘meewerkende echtgenoten’ volledig onderworpen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen. Ze zijn dan niet alleen verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en invaliditeit, maar kunnen ook een eigen pensioen opbouwen. Wat verandert er?
Een meewerkende echtgenoot woont samen met een zelfstandige (getrouwd of met een samenlevingscontract), helpt de partner in de zaak en heeft geen inkomsten uit een andere activiteit. In 90 % van de gevallen gaat het om een echtgenote. Tot 31 december 2002 zag het sociaal statuut van die partner er weinig benijdenswaardig uit. Ze bouwde gewoon geen eigen rechten op. Bij een echtscheiding, overlijden of een onverwacht voorval bleef de partner vaak achter zonder eigen bestaansmogelijkheden. De overheid besliste daarom de meewerkende echtgenoten te onderwerpen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen. Dat gebeurde in twee fasen: sinds 1 januari 2003 is er al het mini- statuut en op 1 juli 2005 wordt het maxistatuut verplicht.
Het ministatuut
In het ministatuut is de meewerkende echtgenoot verzekerd bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschap. Bij ziekte wordt de meewerkende echtgenoot beschouwd als persoon ten laste van de echtgenoot. De meewerkende echtgenoot geniet eveneens van afgeleide rechten voor de kinderbijslag en het pensioen.
Ongeveer 52.000 van de ruim 130.000 aangeschreven meewerkende echtgenoten hebben zich aangesloten bij dat ministatuut. Geen onverdeeld succes, meer dan de helft ging er niet op in. Volgens de zelfstandigenorganisatie Unizo vormt de betaling van de sociale bijdragen een belangrijk obstakel. Unizo vraagt zich dan ook af of er straks, bij het opleggen van het maxistatuut, niet alweer een stortvloed van uitschrijvingen zal plaatsvinden.
Het maxistatuut
Naast het verplichte ministatuut konden de meewerkende echtgenoten zich al vrijwillig aansluiten bij het volledige statuut voor zelfstandigen. Zo’n 9000 meewerkende echtgenoten kozen daarvoor. Het maxistatuut geeft de meewerkende echtgenoot een grotere dekking. Naast een verzekering bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschap hebben de meewerkende echtgenoten recht op een eigen pensioen, gezinsbijslagen en gezondheidszorg. Het maxistatuut geeft dus eigen rechten in plaats van afgeleide rechten. De belangrijkste meerwaarde ligt in de eigen pensioenvorming.
De meewerkende echtgenoten moeten zich aansluiten bij het sociaal verzekeringsfonds waarbij de echtgenoot aangesloten is, binnen 90 dagen na de aanvang van de activiteit. Vanaf 1 juli 2005 is het maxistatuut verplicht voor alle meewerkende echtgenoten. Er is echter één uitzondering: meewerkende echtgenoten die voor 1956 geboren zijn. Zij zullen op 1 juli 2005 ten minste 50 jaar zijn en zullen dus geen voldoende eigen pensioen meer kunnen opbouwen. De wetgever vindt het dan ook niet eerlijk om hen bijdragen te laten betalen voor het volledige sociale statuut. Zij kunnen wel vrijwillig toetreden tot het maxistatuut.
Sociale bijdragen
Voor al die rechten moeten sociale bijdragen betaald worden. Meewerkende echtgenoten die enkel onderworpen zijn aan de arbeidsongeschiktheids- en moederschapsverzekering (ministatuut), betalen een kleine driemaandelijkse sociale bijdrage, berekend op de inkomsten van de geholpen zelfstandige. Het gezinsinkomen wordt hierbij niet gesplitst. De berekening gebeurt dus op hetzelfde inkomen waarop de bijdragen van de echtgenoot of partner worden berekend. Hierop wordt een bepaald percentage aangerekend (zie kader: Hoeveel betaalt u?).
Voor het maxistatuut worden de bijdragen berekend op het fiscaal meewerkinkomen dat de zelfstandige echtgenoot zijn partner toekent. In de praktijk komt de 70/30-verdeling het meest voor. Dat betekent dat de zelfstandige geen sociale bijdragen betaalt op 100 % van het inkomen, maar op 70 %. De meewerkende echtgenoot betaalt dan sociale bijdragen op 30 % van het inkomen.
De eerste drie jaren betaalt de meewerkende echtgenoot voorlopige bijdragen, die later herzien worden naarmate de effectieve inkomsten gekend zijn. De voorlopige bijdragen worden vastgesteld op ten minste 229,65 euro (exclusief de beheersbijdrage van het sociaal verzekeringsfonds): de helft van de minimumbijdrage voor de gewone zelfstandigen in hoofdberoep.
Meer of minder bijdragen?
In heel wat gevallen zal de som van de sociale bijdragen gelijk blijven aan wat vroeger al betaald werd. Toch denkt Unizo dat drie categorieën van inkomens meer zullen moeten betalen. Ten eerste gaat het om mensen met een relatief laag inkomen. Zowel de zelfstandige als de meewerkende echtgenoot moeten immers een minimumbijdrage betalen.
Anne Vanderstappen, adviseur sociale zaken van Unizo, illustreert met een voorbeeld: een inkomen van 10.000 euro in 2001. De zelfstandige is op dat inkomen een kwartaalbijdrage verschuldigd van 538,65 euro. Na verdeling van het inkomen zal de man op zijn inkomsten van 7000 euro (minimumgrens is 9067,99 euro) een bijdrage betalen van 464,18 euro en de vrouw op haar inkomen van 3000 euro (minimumgrens: 4533 euro) 232,09 euro. Man en vrouw betalen samen 696,27 euro: dat is 157,62 euro meer dan vroeger.
Ten tweede zullen ook mensen met hogere inkomens meer sociale bijdragen moeten betalen, omdat boven het plafond van 45.664,62 euro een lager bijdragepercentage gehanteerd wordt. Een voorbeeld met een inkomen van 55.000 euro in 2001. De zelfstandige moet een kwartaalbijdrage van 2768,26 euro betalen. Na verdeling van het inkomen zal de man op een inkomen van 30.000 euro een bijdrage van 1615,95 euro betalen, terwijl de vrouw op een inkomen van 25.000 euro een bijdrage van 1346,63 euro verschuldigd is. Man en vrouw betalen samen 2962,58 euro: dat is 194,32 euro meer dan vroeger.
Ten derde zullen ook de hoogste inkomens meer sociale bijdragen moeten betalen, omdat boven het plafond van 67.300,54 euro geen bijdragen verschuldigd zijn. Een voorbeeld met een inkomen van 80.000 euro in 2001. De zelfstandige betaalt een kwartaalbijdrage van 3041,13 euro. Na verdeling van het inkomen zal de man op een inkomen van 50.000 een bijdrage betalen van 2574,19 euro, terwijl de vrouw een bijdrage verschuldigd is van 1615,95 euro. Samen betalen ze 4190,14: dat is 1149,01 euro meer dan vroeger.
Meer of minder pensioen?
Meewerkende echtgenoten met een maxistatuut kunnen een eigen pensioen opbouwen. Het feit dat ze effectief meewerken in de zaak, wordt immers als een beroepsactiviteit beschouwd. In de nieuwe regeling is de garantie ingebouwd dat het statuut van de meewerkende echtgenoot niet tot gevolg mag hebben dat de som van de individuele pensioenen (van de zelfstandige partner en van de meewerkende echtgenoot) kleiner uitvalt dan het gezinspensioen waarop ze in de oude regeling recht hebben.
Voor de hogere inkomensgroepen is de nieuwe regeling dus interessant. De inkomsten waarop het pensioen berekend wordt, zijn geplafonneerd op zowat 50.000 euro. Wanneer een hoger gezinsinkomen opgesplitst wordt in twee afzonderlijke inkomens onder dit plafond, betekent dit dat de som van de individuele pensioenen hoger ligt dan het gezinsbedrag voor de nieuwe regeling.
Unizo plaatst kanttekeningen bij de pensioenopbouw. Alles hangt immers af van de bijdragen die door de zelfstandige en de meewerkende echtgenoten betaald werden en de loopbaan van beide partners. Legt Anne Vanderstappen uit: “De bijdragen van de meewerkende echtgenoten zullen op gezinsniveau pas méér pensioenrecht opleveren wanneer ze voldoende eigen loopbaanjaren hebben opgebouwd. Wie geen twee derde van een volledige pensioenloopbaan (30 jaar) heeft, komt niet in aanmerking voor een proportioneel deel van het gewaarborgd minimumpensioen als zelfstandige. Alleen bij hoge inkomsten kan er pensioenwinst zijn, maar daar staat tegenover dat ze wel meer bijdragen betaald hebben.”
Om die discriminatie weg te werken, pleiten zowel Markant als Unizo om de leeftijd tot waarop men verplicht is aan te sluiten, te verlagen. Voor de meewerkende echtgenoten die in het verleden nooit een eigen loopbaan hebben opgebouwd en vanaf 1 juli 2005 verplicht worden bijdragen te betalen, kan maar een loopbaan van 30 jaar opgebouwd worden als ze nog ten minste actief zijn tot 1 juli 2035. Rekening houdend met een pensioenleeftijd van 65 jaar, betekent dit dat alleen meewerkende echtgenoten die na 1 juli 1970 geboren zijn nog een dertigjarige loopbaan kunnen opbouwen.
Om tegemoet te komen aan die kritiek, heeft de overheid ervoor gezorgd dat twee afzonderlijke pensioenen niet lager kunnen uitvallen dan het vroegere gezinspensioen. Daarom zal er steeds een simulatieberekening gemaakt worden voor de bepaling van het pensioen waarop men recht heeft in het gezin.
De overheid heeft ook enkele correcties ingebouwd. Meewerkende echtgenoten die geboren zijn vóór 1 december 1970 en die geen tweederde loopbaan kunnen bewijzen in één of meer regimes (werknemer, zelfstandige of openbare sector), kunnen bepaalde tijdvakken van vóór de invoering van het sociaal statuut van meewerkende echtgenoten laten gelijkstellen met periodes van beroepsactiviteit. Dan moeten ze wel inhaalbijdragen betalen.
Melanie De Vrieze
Maxistatuut geeft meewerkende echtgenoot: l verzekering bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschap l recht op eigen pensioen, gezins-bijslagen en gezondheidszorg.
Vallen de beurzen tegen of gaat het bedrijf failliet, dan kan het gebeuren dat de optie niet wordt uitgeoefend en dat de belastingen voor niets zijn betaald.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier