Meester, ik wil master worden
De verklaring die de ministers van onderwijs vorig jaar in het Italiaanse Bologna ondertekenden, heeft verregaande gevolgen voor het Vlaamse hoger onderwijs. Kandidaten, licentiaten en ingenieurs zijn een uitstervend ras. En zullen er straks nog universiteiten en hogescholen zijn?
Wat is een kandidaat in de rechten of een licentiaat in de Germaanse taal- en letterkunde waard? Wat kan een industrieel of burgerlijk ingenieur?
In Europa is er nagenoeg niemand meer die die vragen kan beantwoorden. Hoe kan het ook anders? Het Europese onderwijslandschap is een lappendeken van opleidingen en instellingen, en die versnippering dreigt de kwaliteit en concurrentiekracht van het Europese hoger onderwijs op de helling te zetten.
Precies om die versnippering tegen te gaan, zetten in mei 1998 vier ministers van Onderwijs (die van Duitsland, Groot-Brittannië, Italië en Frankrijk) hun handtekening onder de Sorbonne-verklaring, die de harmonisering van het Europees hoger onderwijs op de rails moest zetten. Een jaar later, op 19 juni 1999, volgde de Bologna-verklaring, die tot doel had een European Area of Higher Education in de steigers te plaatsen. Het grote verschil met de Sorbonne-tekst is dat nu dertig ministers (de EU-leden en de geassocieerde landen) en de Europese rectoren hun handtekening plaatsten. De ministers en rectoren gaven zichzelf nauwelijks tien jaar de tijd om dit ambitieuze plan te realiseren. Tegen dan moet het Europese hoger onderwijs zijn mannetje staan op wereldvlak.
Slechts langzaam sijpelt de impact van de ingeslagen weg door in het hoger onderwijs. Het debat dat Bologna het hoger onderwijs voor de voeten werpt, is nochtans immens. Zal het onderscheid tussen universiteiten en hogescholen verdwijnen? Moet een universitair na drie jaar al een diploma met een beroepsfinaliteit kunnen behalen? Verliest Europa de onderwijsmarkt aan de VS?
Kandidaten, graduaten, licentiaten of ingenieurs, ze zijn met uitsterven bedreigd. In hun plaats zullen bachelors en masters komen. In Bologna is men immers overeengekomen om de undergraduate-graduate– of bachelor-masterstructuur in heel Europa in te voeren. De opleiding tot bachelor moet minstens drie jaar omvatten en voor heel wat studenten al een beroepskwalificatie opleveren. De master of de tweede cyclus is gericht op een beroepskwalificatie of een wetenschappelijke vorming die dan verder uitmondt in een doctoraat (na zowat acht jaar). Minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (VLD) suggereert in haar beleidsnota dat een masterniveau pas na vijf jaar kan worden behaald.
Een graduaat boekhouden bijvoorbeeld zal na drie jaar opleiding dan een bachelor in accounting heten, een burgerlijk ingenieur zal na vijf jaar als een master in science door het leven gaan. En een doctoraat zal kunnen na ongeveer acht jaar. Het 3-5-8-kader zal het Europese hoger onderwijs kenmerken.
Maar, zegt prof. dr. ir. Guy Aelterman, algemeen directeur van de Hogeschool Gent en een van de voortrekkers van het Bologna-debat in Vlaanderen: “Zolang de duur van de opleiding het criterium is om opleidingen te vergelijken, zal verwarring troef zijn. Een puntensysteem is het enig werkbare systeem.” Het European Credit Point System ( ECPS) kan dienstdoen als maat voor de studievoortgang. Dat systeem maakt de uitwisseling van studenten of de overstap van bachelor naar masters een stuk transparanter, wat toch het uitgangspunt van Bologna is. Ook het almaar belangrijker wordende concept van levenslang leren heeft baat bij een studiepuntensysteem. “Permanente vorming impliceert dat je moet afstappen van een drie- of vierjarige opleiding die een bonus voor het leven is,” zegt Guy Aelterman.
Als ook Europa zich de bachelor-masterstructuur eigen maakt, zal dat zowat de wereldstandaard zijn. Maar een eenheidworst hoeft die standaard niet te worden. De tekst van Bologna is bewust heel vaag gehouden. De inhoud van het uitgetekende kader kan op het niveau van het land en de instellingen worden ingevuld.
Die invulling zal niettemin het hoger onderwijs in Vlaanderen grondig door elkaar schudden. Vandaag voldoet in principe alleen de ééncyclusopleiding van de hogescholen aan het Bologna-kader, want ze is drie jaar lang en heeft een beroepsfinaliteit. De kandidaturen van de universiteiten passen niet in de bachelorstructuur, want ze omvatten slechts twee jaar en hebben geen beroepsfinaliteit.
De tweecycli-opleidingen van de hogescholen vallen tussen twee stoelen, want ze omvatten slechts vier jaar en kwalificeren dus voor bachelor noch master. De licentiaatsopleidingen van vier jaar aan de universiteit vallen om dezelfde reden uit de boot.
Een van de grote punten van discussie is het kwalificatiekarakter van de bachelorgraad. Moet een universitaire bachelor ook meteen op de arbeidsmarkt aan de slag kunnen? Als dat moet, hoe bouw je de beroepsfinaliteit dan in de universitaire opleiding waarvan de hele filosofie gericht is op de algemene vorming? Of moet de beroepsfinaliteit gereserveerd blijven voor de bachelors van de hogescholen en kan verwacht worden dat, zoals in Zweden, meer dan 90% van de universitaire bachelors doorstroomt naar het masterniveau? Dit uitgangspunt zal op losse schroeven komen te staan mocht blijken dat de arbeidsmarkt universitarie bachelors zou aantrekken.
De vijfjarige masteropleiding uitbouwen zou voor de huidige vierjarige opleidingen een studieverlenging inhouden. “Maar een langere studieloopbaan op basis van een puntensysteem hoeft niet veel meer te kosten dan ons huidige jaarsysteem waarbij mislukkingen ook minstens één additioneel jaar opleveren,” zegt Piet Henderikx, die werkt bij de dienst Internationale Relaties van de KU Leuven. In het extra jaar kan ook de lerarenopleiding of een voorgezette opleiding worden verwerkt. Of faculteiten kunnen zich uitspreken over vierjarige (drie + één) opleidingen. Masteropleidingen zullen in elk geval losser komen te staan van de eerste cyclus dan vandaag het geval is. Het is de bedoeling dat er buitenlandse- en hogeschoolstudenten instromen.
Hoe zal de Bologna-verklaring de relatie tussen hogescholen en universiteiten beïnvloeden? Het vertrekpunt is trouwens nergens zo complex als in Vlaanderen. Tussen de korte en sterk beroepsgerichte ééncyclus-hogeschoolopleidingen en de langere, meer algemeen vormende univeristaire opleidingen van twee cycli zit nog een tussenniveau: de tweecycli-opleidingen aan de hogescholen.
Nogal wat hogescholen met ééncyclusonderwijs zullen zich in hun niche profileren en een beroepsgerichte bachelorgraad afleveren. Maar ook kandidaturen van de universiteiten kunnen op hun beurt in principe een academische graad met een beroepskwalificatie afleveren. Beide groepen zullen dan concurreren op de arbeidsmarkt.
Bachelors van de hogescholen zullen ook geïnteresseerd zijn om een masteropleiding te volgen, aan de hogeschool of aan de universiteit. Sommige hogescholen ambiëren dan ook een masteropleiding aan te bieden om, zoals in Engeland of Zweden, een bachelor-masterstructuur uit te bouwen. Zeker de hogescholen die nu een tweecycli-opleiding aanbieden (industrieel ingenieur, handelswetenschappen of vertalers-tolken) zullen geneigd zijn hun opleidingen te vatten in een bachelor-masterstructuur.
Het Vlaams Economisch Verbond ( VEV) vraagt zich af of een masterstructuur bij zowel de hogescholen als de universiteiten nodig is. Het VEV stelt vast dat het aanbieden van tweecycli-opleidingen aan de hogescholen te weinig structurele ontwikkelingskansen heeft. Het VEV concludeert dat alle tweecycli-opleidingen door de universiteit moeten worden geacrrediteerd. Moet het gezegd dat de hogescholen het niet eens zijn met deze analyse? “Men kan met evenveel recht het omgekeerde beweren: dat de universiteiten de beroepsopleidingen overlaten aan de hogescholen,” pareert Frank Naert, departementshoofd Handelswetenschappen en Bestuurskunde van de Hogeschool Gent. Intussen vraagt de Vlaamse Ingenieurskamer de transfer van de industrieel ingenieurs van de hogeschool naar de universiteit (zie kader: Industrieel ingenieurs)
Hogescholen en universiteiten zullen in elk geval moeten overleggen op het vlak van bachelor- en masteropleidingen. Omdat de financiering van de onderwijsinstellingen per student wordt berekend, wil niemand studenten verliezen in een harde concurrentieslag. Guy Aelterman: “Moeten onze Handelswetenschappen de TEW-faculteit van de Universiteit Gent beconcurreren? Is bijvoorbeeld een bestuurlijke holding die beide opleidingen overkoepelt niet beter, waarin elke instelling dan haar specialiteit aanbiedt en zich zo profileert?”
Een duidelijke specialisatie en profilering is ook een strategie om een Europese erkenning van de opleiding te bespoedigen. Want ook dat is Bologna. Om opleidingen te vergelijken, zal de inhoud op een Europees niveau worden erkend of geaccrediteerd. André Oosterlinck, rector van de KU Leuven, waarschuwt daarbij voor gemakzucht: “De verleiding is groot om nationale, overheidsgestuurde accrediteringssystemen in het leven te roepen waarbij de aangeboden opleidingen dan voldoen aan minimumstandaarden. Dat concept is contraproductief: het zet een groot aantal instellingen aan tot berusting eens ze die minimumstandaarden behalen. Dat leidt dus tot een neerwaartse spiraal. De Europese rectoren stellen meer belang in het toetsen van de aangeboden opleiding aan een kwaliteitsstandaard. Wellicht zal een opleiding aan verschillende acrrediteringsvoorwaarden moeten voldoen: aan nationale om voor financiering in aanmerking te komen, aan professionele om het beroep te mogen uitoefenen, en aan academische om academische mobiliteit binnen bepaalde Europese netwerken te garanderen. Op deze manier wordt het onderwijslandschap hertekend in functie van de kwaliteit.”
Eens opleidingen inhoudelijk worden geaccrediteerd, is een onderscheid tussen hogescholen en universiteiten in principe nog maar weinig relevant. In Engeland, Zweden en Finland bestaat het onderscheid trouwens al niet meer.
In Engeland zijn de polytechnics sinds een tiental jaar universiteit en reiken ze academische graden uit. Maar die stap heeft in Engeland ook voor de nodige verwarring gezorgd. De polytechnics slagen er ook minder dan vroeger in om zich te profileren als korte, beroepsgerichte opleidingen, aangezien het onderscheid met de universiteiten verdween. En ten slotte heeft de opheffing van het onderscheid ten onrechte grote verwachtingen gecreëerd. Sommige hogescholen waanden zich universiteiten met de daarbijbehorende onderzoeksfinanciering.
In Duitsland en Nederland wil men bijvoorbeeld de binaire structuur van hogescholen en universiteiten behouden. De Fachhochschule heeft het recht gekregen om masterprogramma’s in te richten. Het debat in Nederland is of de hogescholen na de bachelorprogramma’s ook masteropleidingen mogen inrichten. Nu mogen ze dat niet, al doen vele het via de samenwerking met buitenlandse universiteiten.
Bologna werpt het hoger onderwijs in Vlaanderen en Europa dus een gigantisch debat voor de voeten. In Praag volgt volgend jaar een eerste evaluatie van Bologna, terwijl in Vlaanderen de discussie nog volop moet losbarsten.
In een aantal landen is de hervorming al volop bezig. In de Scandinavische landen was de bachelor-masterstructuur al eerder ingevoerd. In Nederland zijn de meeste universiteiten al een eind gevorderd met de afstemming. Tegen 2002 zal de helft van de opleidingen zijn overgeschakeld naar de bachelor-masterstructuur, met beloftes van de minister voor de financiering van het masterniveau. In Duitsland kunnen hogescholen en universiteiten een bachelor-masterstructuur inrichten naast hun gewone structuur. Meer dan 200 programma’s lopen er al, vaak in het Engels, om buitenlandse studenten aan te trekken.
Want Bologna
was vooral een signaal om Europa wakker te schudden voor de wereldwijde concurrentieslag op de onderwijsmarkt. Sorbonne kwam er omdat het hoger onderwijs van de grote landen Frankrijk, Duitsland en Engeland dringend beter moest. Het Europese hoger onderwijs wil competitiever zijn en een exportproduct worden zodat de markt van topopleidingen niet langer wordt overgelaten aan de Verenigde Staten. Het gaat tenslotte over een markt van miljarden dollars.
Op de millenniumronde in Seattle van eind vorig jaar had het trouwens geen haar gescheeld of het onderwijs was op vraag van de VS volledig geliberaliseerd. Europa bedong nog minstens wat tijd om de Bologna-strategie uit te werken. Het Europese hoger onderwijs moet transpanter en kwalitatiever. De student, neen sorry, de klant vraagt het immers.
daan killemaes
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier