Het nieuwe schooljaar komt eraan. Zoals elk jaar hebben de kosten voor schoolmateriaal een serieus gat geslagen in de gezinsbudgetten. En dan wordt al snel naar de zogenoemde invulboeken gewezen. De onvrede daarover groeit recht evenredig met de omzetten en winsten van de educatieve uitgeverijen. Maar ‘weg met de invulboeken’ lijkt een te gemakkelijke kreet. Meer kwaliteit voor àlle leermiddelen is belangrijker, zeggen alle spelers in de sector.
Vanaf volgende week hijsen zo’n 1,2 miljoen schoolgaande kinderen in Vlaanderen weer dagelijks een loodzware boekentas op hun rug. Voor hun ouders is de financiële last al even zwaar. Veel gezinnen met meerdere kinderen zien in augustus en september de onderkant van hun portemonnee. De hoge prijzen voor schoolboeken zijn al jaren de bron van veel onvrede.
Een onderzoek van Steunpunt Onderwijs uit 2019 komt op een mediaanprijs voor schoolboeken van 220 tot 300 euro per jaar in de eerste graad van het secundair. Ik heb twee kinderen in het secundair onderwijs en betaal jaarlijks zo’n 500 euro voor hun schoolboeken. Amper vier van het dertigtal zijn huurboeken die aan het einde van het schooljaar weer naar de uitgever of de verdeler gaan. De rest zijn zogenoemde leerwerkboeken – ‘invulboeken’ in de volksmond – die eind juni in de bak met oud papier belanden.
Vraag en aanbod
Die invulboeken zijn de kop-van-jut voor de ouders, daarin gevolgd door de politiek. De vorige en huidige minister van Onderwijs, Ben Weyts en Zuhal Demir (beiden N-VA), richten er expliciet hun pijlen op. De eerste sprak van ‘weg met invulboeken’, de laatste heeft er een uitdoofbeleid voor uitgestippeld.
Het fenomeen dook aan het einde van de jaren negentig op, vertelt Luc De Man, voormalig hoofd van de pedagogische begeleidingsdienst van het GO!, het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. “Onderwijs- en leerexperts pleitten toen voor meer activerende leermethodes. De leerkracht stond te veel vooraan les te geven en de leerlingen waren te passief in de lessen. En dus kwamen eind jaren negentig de eerste boeken op de markt waarin zowel de leermethode stond, als oefeningen die de leerlingen moesten invullen. Helaas is dat door de jaren helemaal uit de hand gelopen. En het onderwijs liet betijen. Het liet de ontwikkeling van die boeken over aan de uitgeverijen.”
Dat veranderde de verwachtingen van de leerkrachten en de scholen. “Het was een comfortabel model voor de leerkrachten. Zij kregen als het ware hun lessen kant-en-klaar aangereikt, in lijn met de leerplannen. De uitgevers ontwikkelden op verzoek van de scholen en leerkrachtenteams steeds meer van dat pasklaar materiaal. Heel wat leerkrachten vroegen en vragen uitgeverijen zelfs om toetsen te ontwikkelen. Dat ging heel ver en de concurrentie speelde. Als de ene uitgeverij het niet deed, deed de concurrent het wel”, gaat De Man voort.
“Het was een verhaal van vraag en aanbod. Leerkrachten staan onder steeds meer tijdsdruk. Dan is het logisch dat ze naar middelen zoeken die het sneller vooruit doen gaan. Ook al bestaat de kans dan dat de leerstof minder blijft hangen”, zegt Pedro De Bruyckere, onderwijsdeskundige en docent aan de Universiteit Utrecht.
Er is nog een andere grote switch in de leermiddelen geweest, zegt Dirk Van der Borgt, voorzitter van GEWU, de koepelvereniging van educatieve en wetenschappelijke uitgeverijen in Vlaanderen. “Men heeft het vaak over hoe de schoolboeken vroeger waren, maar als je die erbij neemt, zul je niet veel verschil merken. De grote ommezwaai en vernieuwing in de productmix van leermiddelen in de afgelopen decennia is de digitalisering”, zegt hij. De educatieve uitgeverijen doen volgens hem niks meer dan de richting van het beleid te volgen. “Wij vertalen het onderwijsbeleid en de leerplannen naar de praktijk in de klas.”
‘Heel wat leerkrachten vroegen en vragen uitgeverijen zelfs om toetsen te ontwikkelen. Dat ging heel ver en de concurrentie speelde. Als de ene uitgeverij het niet deed, deed de concurrent het wel’
Kassa kassa
De invulboeken zijn voor de uitgeverijen een interessant verdienmodel, zeggen veel ingewijden die Trends voor dit artikel sprak. De cijfers van de voornaamste educatieve uitgeverijen in Vlaanderen tonen dan ook een financieel kerngezonde sector (zie grafieken). In de afgelopen tien jaar groeiden hun omzetten sterk, haalden ze hoge operationele en nettowinstmarges en keerden ze veel dividenden uit.
Van In en Plantyn zijn de meest zuivere educatieve uitgeverijen. Pelckmans heeft een hybride model, met non-fictie, fictie en leermiddelen. Plantyn wist in tien jaar tijd zijn omzet meer dan te verdubbelen, van 27 miljoen tot 60 miljoen euro. Van In verdubbelde die net niet: van 34 miljoen naar 60 miljoen. Die omzetgroei is bij beide deels te verklaren door overnames. Plantyn keerde in die tien jaar voor 48,5 miljoen euro dividenden uit, Van In 46 miljoen euro.
Het contrast met de commerciële uitgeverijen die fictie en non-fictie uitbrengen, is groot. Lannoo en Standaard Uitgeverij zagen in diezelfde periode hun omzet nauwelijks groeien en keerden veel minder dividenden uit. “Die vergelijking gaat langs geen kanten op. Dat is een heel andere markt die helemaal anders functioneert”, reageert Dirk Van der Borgt.

Een andere markt
De markt voor leermiddelen werkt inderdaad heel anders dan die voor commerciële boeken. De educatieve uitgeverijen weten elk jaar precies hoeveel leerlingen welke leermiddelen nodig hebben. Ze zijn zeker van de vraag naar hun producten en die verandert ook weinig door de jaren. De commerciële uitgeverijen daarentegen kunnen alleen maar hopen dat de boeken die ze uitbrengen in de smaak vallen. Het ene jaar is dat Pieter Aspe, het andere Lucinda Riley.
Anderzijds torsen de educatieve uitgeverijen hoge ontwikkelingskosten. Het kost veel meer om een schoolboek te maken dan een roman of een non-fictieboek uit te geven. “Zo’n 90 procent van de totale kosten van leermiddelen gaat naar de ontwikkeling. Dat zijn de auteurs, programmeurs en andere specialisten die erbij betrokken zijn. Constant veranderende beleids- of leerplannen doen die kosten oplopen. Slechts 10 procent zijn papier- of drukkosten. Dus het gaat niet op achter de invulboeken het grote verdienmodel te zien”, zegt Dirk Van der Borgt.
“De kosten die wij maken, verdienen we terug met de totale leermiddelenmix. Als voor een leerdoel het middel uitsluitend digitaal is, zal daar een duurdere digitale licentie aan hangen. Als het alleen een handboek is, zal dat duurder zijn dan een handboek dat met een leerwerkboek en een digitaal aanbod wordt gecombineerd. Als je de mix van de leermiddelen verandert, veranderen de verkoopprijzen van die leermiddelen”, zegt Dirk Van der Borgt. “Voor ons maakt het niet uit wat de drager is, papier of digitaal. Wij drukken geen boeken of ontwikkelen geen hardware. Wij ontwikkelen leermiddelen en afhankelijk van de doelstelling kijken we wat daar het meest voor geschikt is en stellen de beste leermiddelenmix samen.”
De hoge ontwikkelingskosten zorgen er wel voor dat weinig nieuwe spelers zich wagen aan de educatieve markt, waardoor er weinig concurrentie is. “Er komt wel concurrentie van soft- en hardwarebedrijven en start-ups. Daarnaast moet je continu investeren in didactische en pedagogische kennis. Vooral dat maakt het moeilijk voor nieuwe spelers om de markt te betreden”, zegt Dirk Van der Borgt. En zodra scholen of leerkrachtenteams voor een leermethode hebben gekozen, veranderen ze niet snel meer, want dat kost tijd en inspanning. Het maakt dat educatieve uitgeverijen voor lange tijd zeker zijn van hun inkomsten. “Dat is nodig, want het duurt tot drie jaar om nieuw materiaal te ontwikkelen en het kost wat om dat up-to-date te houden.”
‘Zo’n 90 procent van de totale kosten van leermiddelen gaat naar de ontwikkeling. Slechts 10 procent zijn papier- of drukkosten. Dus het gaat niet op achter de invulboeken het grote verdienmodel te zien’
Kwart van het totaal
Dat alles geeft de educatieve uitgeverijen meer prijszettingsmacht dan de reguliere uitgeverijen. Onderzoek van de onderwijseconoom Kristof De Witte aan de KU Leuven wijst erop dat prijsverhogingen van schoolboeken weinig impact hebben op de vraag. Als gewone boeken plots zouden verdubbelen in prijs, zou de vraag kelderen. Niet zo bij schoolboeken.
Het onderzoek van De Witte wijst ook op belangrijke verschillen tussen het basis- en het secundair onderwijs. In het basisonderwijs kiezen en betalen de scholen de leermiddelen. In het secundair onderwijs kiezen de scholen of de leerkrachtenteams die ook, maar betalen de ouders. Het onderzoek van De Witte toont aan dat de prijzen forser stijgen in het secundair dan in het basisonderwijs. Tussen 2005 en 2015 werden schoolboeken in het secundair onderwijs 20 tot 80 procent duurder. Uitgeverijen konden in die periode prijsstijgingen boven op de inflatie doorvoeren.
Dirk Van der Borgt pleit opnieuw voor nuance. “Educatieve uitgeverijen zijn uiteraard bedrijven die winst willen maken. En zoals gezegd moeten ze veel investeren. Maar de schoolboekenrekening in België ligt in lijn met die in onze buurlanden. Gemiddeld is ze goed voor een kwart van de jaarlijkse schoolkosten. En uiteraard moeten gezinnen voor wie dat te veel is steun krijgen. Maar zelfs al zou de overheid alle leermiddelen voor het secundair onderwijs betalen, zoals in het basisonderwijs, dan hebben we het over minder dan 100 miljoen op een jaarlijks onderwijsbudget van 16,7 miljard. Het is een politieke keuze dat niet te doen.” Volgens het onderzoek van Steunpunt Onderwijs uit 2019 is de mediaan van de schoolkosten, vervoer niet meegerekend, 740 tot 1.300 euro per jaar.
Ook Luc De Man waarschuwt ervoor eenzijdig de uitgeverijen te viseren in de discussie over de kosten van leermiddelen: “De slinger van de invulboeken is misschien te ver doorgeslagen, maar de uitgeverijen blijven een belangrijke partner voor het onderwijs. Er is nood aan goed ontwikkelde leermiddelen. Het blijft nodig daarin te investeren.”
‘In landen waar het onderwijs meer gecentraliseerd is, heb je vaak meer kwaliteitscontrole op de leermiddelen’
Kwaliteitscontrole
De vorige en de huidige minister van Onderwijs zeggen de oplopende kosten van de leermiddelen te willen aanpakken, onder meer door een doorgedreven kwaliteitsbeoordeling. Tot voor kort bestond in het Vlaamse onderwijslandschap geen onafhankelijk beoordelingskader voor de kwaliteit van de leermiddelen. “Vlaanderen is daarin vrij uitzonderlijk. De reden is de vrijheid van onderwijs en van ondernemen in ons land”, zegt Luc De Man. “In landen waar het onderwijs meer gecentraliseerd is, heb je vaak meer kwaliteitscontrole op de leermiddelen”, voegt Pedro De Bruyckere toe.
Dat wil niet zeggen dat er geen kwaliteitscontrole is, benadrukt Dirk Van der Borgt. “Kwaliteit is onze reden van bestaan. Educatieve uitgevers beschouwen leerkrachten als onderwijsprofessionals met kennis van zaken. Als wij slechte kwaliteit leveren, kopen ze dat niet en zijn onze investeringen voor niets geweest. Wij zijn vragende partij om kwaliteit voorop te stellen en zijn de eerste om wetenschappelijke inzichten rond didactiek in leermiddelen te verwerken.”
“Sommige onderzoeken hebben uitgewezen dat de leerkrachten of de scholen niet altijd kiezen voor de leermiddelen die het beste scoren wat betreft leerresultaten”, nuanceert De Man.
Daarom lanceerde Ben Weyts in 2021 de Kwaliteitsalliantie, een initiatief waarmee scholen, leerkrachten, ouders, uitgeverijen en onderwijswetenschappers tot een set kwaliteitscriteria voor de leermiddelen kwamen. Luc De Man trok dat project. Een belangrijke drijfveer was de maatschappelijke onvrede over de betaalbaarheid van schoolboeken.
‘Met een kwaliteitskeurmerk zullen we objectief en wetenschappelijk onderbouwd het debat kunnen voeren over wat kwaliteit is en wat niet. Nu roept iedereen maar wat’
Kaf van het koren scheiden
De Kwaliteitsalliantie kwam in 2022 met een uitgebreid rapport, met kwaliteitscriteria. Minister Zuhal Demir wil daarop voortbouwen en tot een kwaliteitskeurmerk komen voor de leermiddelen, aanvankelijk voor het basisonderwijs, later voor het secundair.
“De Kwaliteitsalliantie kwam met een heel breed kader aan kwaliteitscriteria. Wij hebben die door experts laten inperken en wetenschappelijk verder onderbouwd tot een kader waarmee leerkrachten en scholen veel gerichter de kwaliteit van de leermiddelen kunnen beoordelen”, zegt Pedro De Bruyckere, die ook algemeen directeur is van Leerpunt, de onafhankelijke stichting die zo’n keurmerk voor leermiddelen ontwikkelt.
“Dat moet scholen en leerkrachten in staat stellen om onder de leermiddelen, waaronder de schoolboeken, beter het kaf van het koren te scheiden. En het moet de uitgeverijen genoeg handvaten bieden en hen stimuleren om kwaliteitsvolle leermiddelen te ontwikkelen”, legt Pedro De Bruyckere uit. “Dan zal er automatisch een evolutie komen in die leermiddelen.” In het najaar rondt Leerpunt een studie af die moet uitwijzen of dat beoordelingskader geschikt is. “Als dat het geval blijkt te zijn, dan kunnen we het keurmerk vanaf volgend jaar invoeren.”
De uitgeverijen juichen het initiatief toe. “Daarmee zullen we objectief en wetenschappelijk onderbouwd het debat kunnen voeren over wat kwaliteit is en wat niet. Nu roept iedereen maar wat. De kritiek op de invulboeken komt vaak van mensen die niet voor de klas staan. De nuance is vaak ver te zoeken”, zegt ook Dirk Van der Borgt.
“De discussie over de invulboeken is symbolisch”, zegt Pedro De Bruyckere. “Puur wetenschappelijk bekeken bestaat er geen onderzoek dat zegt dat invulboeken negatief zijn voor de leerprestaties. Anderzijds is wel bekend dat een te eenzijdige didactiek, waarin leerlingen zelf weinig hoeven te produceren of te doen, slecht is voor leeruitkomsten.”
Artevelde Hogeschool in Gent ondervraagt de leerkrachten regelmatig over de leermiddelen. Negen op de tien juichen een kwaliteitscontrole toe. Twee derde zegt ondanks de digitalisering nog altijd invulboeken te gebruiken. De voornaamste redenen zijn dat ze een houvast bieden (52%) of omdat het een teamafspraak is (43%). De helft vindt dan weer dat invulboeken de vrijheid van denken beperken. Maar slechts één op vijf is te vinden voor een verbod op invulboeken.
Een nieuwe kijk op onderwijs
Door al die ontwikkelingen verwacht Luc De Man een verschuiving in het type leermiddelen. “Verwerkingsoefeningen zullen blijven, maar niet meer zo veel als nu. Schoolboeken zullen meer pure inhoud bevatten, veel minder inductieve redeneeroefeningen, wat we ook wel ‘valkuildidactiek’ noemen, en meer deductief denken stimuleren. En alles wat voor cognitieve overlast zorgt en niets bijdraagt aan het leren, zoals niet-functionele foto’s of illustraties, zal verdwijnen”, zegt Luc De Man.
“Wetenschappelijke inzichten over leren moeten meer tot bij de scholen en de leerkrachten komen. Zij moeten weten dat verleidelijke details negatief zijn voor de leerprestaties. Dan zal er minder vraag zijn naar dat type leermiddelen”, verwacht Pedro De Bruyckere.
De educatieve uitgeverijen zijn niet doof voor alle bedenkingen en suggesties. “Wij horen ook het argument dat leerlingen te weinig schrijven. Dat gaat deels op. Daarom zullen de uitgevers nog eens kritisch kijken naar alle didactische werkvormen van hun leermiddelen”, zegt Dirk Van der Borgt. “Wij waken erover dat er genoeg open vragen in de leerwerkboeken staan, vragen waar een uitgebreider antwoord op nodig is en niet zomaar een woord ingevuld moet worden. Wij hebben ook kritisch gekeken naar de rol die werkboeken kunnen spelen in het kennisrijke curriculum waar men naartoe wil.”
“De onvrede die we nu zien over de leermiddelen is het resultaat van een kwarteeuw onderwijsontwikkelingen in een bepaalde richting. Dat wil men nu ombuigen naar een nieuw didactisch paradigma met meer sturing, met de leerkracht veel meer als expert en minder als coach. Dat zal ook zijn tijd vragen, naast een actualisering van de lerarenopleidingen”, zegt Luc De Man.
‘Dat de digitalisering en een laptop voor iedere leerling vanaf het vijfde leerjaar de kostprijs zouden drukken, klopt niet’
Niet noodzakelijk goedkoper
Rest de vraag waarmee alles begonnen is: wat met de kostprijs van schoolboeken? Zal de septemberrekening in de toekomst lager uitvallen? “Dat is moeilijk in te schatten”, zegt Pedro De Bruyckere. “Verschillende tendensen werken op elkaar in en je weet niet wat het eindresultaat zal zijn. Enerzijds zorgen technologische ontwikkelingen vaak voor meerkosten. Anderzijds lijken grote internationale techspelers zich te mengen en voeren ze een prijzenoorlog.”
Luc De Man treedt hem bij. “De digitalisering stuwt de kostprijs. Volgens enquêtes onder Nederlandse schooldirecties komen de prijsstijgingen vooral daarvandaan. Dat de digitalisering en een laptop voor iedere leerling vanaf het vijfde leerjaar de kostprijs zouden drukken, klopt dus niet.”
“Het zal tijd, moeite en geld blijven kosten om goede inhoud te ontwikkelen. Maar als bepaalde inhouden langer gebruikt kunnen worden, wordt dat goedkoper voor ouders. Scholen zijn zich van dat alles steeds meer bewust. Dat zal ook een rol spelen”, besluit Pedro De Bruyckere.