Waarom de rijken afschaffen een dom idee blijft

Stockfoto Getty Images

Twee boeken pleiten ervoor de rijken af te schaffen. Maar de argumenten voor een bovengrens aan inkomen en vermogen zijn simplistisch, opruiend en verkeerd.

Twee nieuwe boeken pleiten voor het afschaffen van de rijken. Niet zoals Pol Pot door ze allemaal te vermoorden, want de schrijvers – een Belgisch-­Nederlandse professor in de ethiek en de directeur van een linkse Britse denktank – zijn onberispelijk aardig. Ze zijn veeleer voorstander van een beleid dat het onmogelijk maakt ‘te veel’ geld te hebben.

Hoeveel is te veel? Ingrid Robeyns van Universiteit Utrecht, de auteur van Limitarisme: pleidooi tegen extreme rijkdom, vindt dat de staat iedereen zou moeten verbieden meer dan 10 miljoen dollar (of pond of euro; het is een grof getal) te vergaren. Naast die harde “politieke grens” vindt ze dat er een veel lagere “ethische grens” zou moeten zijn. In landen waar de staat betaalt voor de gezondheidszorg en de pensioenen, zou niemand meer dan 1 miljoen dollar spaargeld mogen ver­garen, en zou de maatschappij iedereen die dat wel doet, moeten verachten.

Luke Hildyard, die het High Pay Centre in Londen leidt en het boek Enough schreef, houdt het niet bij een absoluut plafond, maar stelt iets voor dat daar dicht bij in de buurt komt. Niemand zou meer mogen verdienen dan de huidige drempel voor de top 1 procent van de belasting­betalers, vindt hij. In Groot-­Brittannië was dat meer dan 180.000 pond per jaar in 2021-2022; in Amerika was dat ongeveer 330.000 dollar in 2021. Het herverdelen van extra inkomen of rijkdom dat daarboven ligt, of een beleid dat verhindert dat een dergelijke rijkdom ontstaat, “heeft geen echte nadelen”, beweert hij.

De auteurs maken het redelijke punt dat het marginale voordeel van 1.000 dollar extra, groter is voor de armen dan voor de rijken.

Snoeien in de rijken

De auteurs geven veel redenen om de rijken te verafschuwen. Ze zijn slecht voor het milieu, met hun privévliegtuigen en occasionele vakanties in de ruimte. Ze verergeren de woningnood doordat ze meerdere huizen bezitten. Sommigen kopen politieke invloed. Anderen hebben hun rijkdom op corrupte wijze verworven. Een pragmaticus zou die problemen direct kunnen aanpakken, door CO2-emissies te belasten, meer huizen te laten bouwen, de campagnefinancieringswetten aan te scherpen of de corruptie hard aan te pakken. Maar Robeyns en Hildyard zetten in op het snoeien in de rijken.

Ze maken het redelijke punt dat het marginale voordeel van 1.000 dollar extra, groter is voor de armen dan voor de rijken. Een hongerig gezin zou er maandenlang voedsel van kunnen kopen; een bankier zou het kunnen uitgeven aan één diner, wijn niet inbegrepen. De auteurs gaan echter verder dan dat, en geven de toenemende ongelijkheid de schuld van een heleboel kwalen. Een radicaal gelijkere samenleving zou minder gestrest zijn, stellen ze (geen ratrace) en meer samenhang vertonen (minder afgunst). Het geld dat de rijken oppotten, zou de armen kunnen helpen en de openbare diensten verbeteren.

De financiële risico’s van het opbouwen van een wereldwijd bedrijf zijn voor jou. De beloningen gaan naar iemand anders. Alleen een sukkel zou zo’n weddenschap aangaan.

Ontwijking

Luke Hildyard maakt die punten beknopter en met humor, maar als het op praktische zaken aankomt, verliezen beide boeken het spoor. Hoe doe je dat: de rijken afschaffen? Luke Hildyard is voorstander van een maximumloon en een flinke vermogensbelasting, naast andere maatregelen. Professor Robeyns zegt dat een lappendeken van beleidsmaatregelen nodig is, en ergert zich aan degenen die haar idee proberen te simplificeren door het te omschrijven als een marginaal belastingtarief van 100 procent. Maar als ze het meent wanneer ze zegt dat 10 miljoen dollar “een zo hard mogelijke grens” moet zijn, dan komt dat toch heel dicht in de buurt van een marginaal belastingtarief van 100 procent.

Zo’n beleid zou belastingontwijking op epische schaal uitlokken. Slimme adviseurs zouden rijke mensen helpen hun rijkdom te verbergen of te verplaatsen naar vriendelijker rechtsgebieden. Als een regering tegen de verwachtingen in zulke manoeuvres zou kunnen verijdelen, dan zouden veel rijken emigreren. En als alle regeringen een gelijksoortig verbod op rijkdom zouden invoeren en de handhaving streng zou zijn, zoals de auteurs willen, dan zouden de gevolgen nog erger zijn.

Stel je een wereld voor waarin elke winst boven 180.000 pond per jaar, of 10 miljoen dollar over een heel leven, verbeurd zou worden verklaard. Zeer productieve mensen, zoals chirurgen en ingenieurs, laat staan woordkunstenaars zoals J.K. Rowling, zouden geen financiële stimulans hebben om te blijven werken nadat ze dat punt hebben bereikt. Misschien zouden sommigen dat wel doen, uit altruïsme of uit liefde voor het werk, maar velen zouden in de verleiding komen om achterover te leunen hun uitzonderlijke vaardigheden, gedrevenheid en verbeelding niet meer aan de wereld te schenken.

Denk ook aan de stimulansen die zo’n systeem zou creëren voor ondernemers. Stel: je hebt een idee voor een betere muizenval. In het huidige systeem zou je een hypotheek kunnen nemen op je huis, om geld te hebben voor de bouw van een muizenvalfabriek, in de hoop een fortuin te verdienen. In het nieuwe systeem moet je dezelfde risico’s nemen (zoals je huis verliezen), voor een fractie van de beloning.

Potentieel grote ideeën zouden klein blijven. Zelfs als je muizenval zo goed is dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat de wereld naar je toe komt, zou het irrationeel zijn geld te lenen om de productie uit te breiden. De financiële risico’s van het opbouwen van een wereldwijd bedrijf zijn voor jou. De beloningen gaan naar iemand anders. Alleen een sukkel zou zo’n weddenschap aangaan.

Of een politicus, die gokt met andermans geld. De meeste ondernemingen die veel startkapitaal vereisen – van chip­fabrieken tot offshore windmolenparken – zouden waarschijnlijk in handen moeten zijn van of gesteund worden door de staat. Dat zou de auteurs tot nadenken moeten stemmen, aangezien de staat de afgelopen eeuw een repu­tatie heeft opgebouwd van vriendjespolitiek, traagheid en inefficiëntie.

Vijf landen (Oostenrijk, België, Denemarken, Finland en Zweden) bevonden zich aan de verkeerde kant van de Laffer-curve. Dat wil zeggen dat hun hoogste belastingtarieven zo hoog zijn, dat hun regeringen meer geld zouden binnenhalen als ze die tarieven zouden verlagen.

Ongelijkheid

Net als veel linkse mensen verdoezelen de auteurs de enorme daling van de armoede in de wereld in de afgelopen decennia en richten ze zich op de ongelijkheid in landen waarvan ze zeker weten dat die onverbiddelijk toeneemt door de oneerlijkheid van het kapitalisme. Maar is dat zo? In maart publiceerden Maxim Pinkovskiy, een econoom bij de Federal Reserve Bank van New York, en zijn co-auteurs nieuwe schattingen die suggereren dat de mondiale ongelijkheid tussen 1980 en 2019 dramatisch is afgenomen en dat de ongelijkheid in landen sinds de jaren negentig nauwelijks is veranderd. Hoewel een hausse in activaprijzen later de ongelijkheid in rijkdom weer deed toenemen.

Op sommige plaatsen is misschien nog altijd iets te zeggen voor meer herverdeling, maar in een studie van 27 rijke landen in 2017 ontdekte Jacob Lundberg van de Universiteit van Uppsala dat vijf landen (Oostenrijk, België, Denemarken, Finland en Zweden) zich al aan de verkeerde kant van de Laffer-curve bevonden. Dat wil zeggen dat hun hoogste belastingtarieven zo hoog zijn, dat hun regeringen meer geld zouden binnenhalen als ze die tarieven zouden verlagen.

Lees ook:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content