Vrije Tribune
‘Terug naar de essentie van de dienstencheques’
Het Vlaams Parlement keurt een resolutie goed om een verdere toekomst van de dienstenchequesector mogelijk te maken. Deze breed gedragen resolutie maakt dat er eindelijk ten gronde een discussie kan plaatsvinden over de dienstenchequesector. Daar zijn we als een van de grootste thuiszorgorganisaties in Vlaanderen zeer tevreden mee. Want de ministers dienen op deze manier ook het systeem van de dienstencheques in de zorg te herzien, zeggen Karin Van Mossevelde en Erwin Devriendt, algemeen directeur en voorzitter i-mens.
Het is opmerkelijk hoe kort bij sommigen het politieke geheugen reikt. Vooral wanneer een project van groot algemeen maatschappelijk belang langzaam verglijdt naar pure particuliere commerce. Dat is het geval met de sector van de dienstencheques. In een periode dat zwartwerk tierde, dat de werkloosheid bij laaggeschoolden hoog was en het debat van work-lifebalans actueel werd, had de eerste paarse regering een krachtige oplossing ontwikkeld om iets aan die drie maatschappelijke te doen.
Het systeem van dienstencheques werd op 1 januari 2004 geboren en resulteerde onmiddellijk in opmerkelijke resultaten. Vooral Vlaanderen had de boodschap begrepen en talrijke initiatiefnemers schoten als paddenstoelen uit de grond. Of het nu lokale overheden, sociaal ondernemers, interim-bedrijven of commerciële onderhoudsfirma’s waren, iedereen zag een kans om vanuit zijn eigen insteek een rol te spelen om zwartwerk aan te pakken, laaggeschoolden te werk te stellen en een bijdrage te leveren aan een emancipatorisch reveil van de arbeidsmarkt.
We moeten toegeven dat het systeem met een riante overheidssteun ook zeer aantrekkelijk was. De belastingbetaler kon er mee leven omdat hij als gebruiker van een functionele en fiscale return kon genieten. Of hoe een nobele socio-economische maatschappelijke doelstelling plots ook big business is geworden voor meer dan 1 miljoen gebruikers, 140.000 werknemers en 1800 bedrijven.
Meer dan vijftien jaar en vele evaluaties later, voelt men aan dat de economische logica achter dit systeem toch niet zo vanzelfsprekend meer is en dat vooral de ethische basis compleet zoek is wanneer men dieper kijkt naar de oorspronkelijke doelstellingen. Kan men wel spreken van een zuivere economische markt als de overheid voor meer dan 62 procent bijdraagt in de kostprijs? Is deze zwaar gesubsidieerde sector niet verplicht een bredere maatschappelijke opdracht te vervullen? Heeft de vorige Vlaamse regering wel de juiste keuze gemaakt door de doelgroep uit te breiden, terwijl er hier nog veel laaggeschoolde langdurig werklozen zijn en nu voornamelijk werkneemsters uit Oost-Europa hier komen poetsen zonder noemenswaardige return voor de staat? Is het nog verantwoord dat een gesubsidieerde commerciële sector een gemiddeld bruto uurloon van 11,5 euro betaalt aan een dienstenchequewerknemer en dat de beneficiant daarvoor amper 7,2 euro moet betalen? Kleeft aan deze lonen en aan soms bedenkelijke arbeidscontracten wel degelijk het emancipatorisch karakter voor de 98 procent vrouwen die in deze sector werken? Waarom wordt in geen enkele analyse de ethische bedenking gemaakt dat in een gesubsidieerde esector dividenden worden uitbetaald?
Terug naar de essentie van de dienstencheques.
Wordt het niet tijd om de sector van de dienstencheques anders te evalueren? Hebben we uit de coronamiserie ook iets geleerd over hoe we met deze sector moeten omgaan? Is het nu niet het moment om de ethische puntjes op de i te plaatsen, wanneer de Vlaamse regering de poort open zet om met dienstencheques in de zorg in te breken?
Wij pleiten van wel. De ontwikkeling van een mogelijks congruent beleid tussen de profit- en de non-profitsector voor de dienstencheques staat ter discussie in het parlement. De visies op de toekomst van de dienstencheques lopen ver uit elkaar. Er dreigt een zeer sterk gepolariseerd debat gevoerd te worden dat enkel refereert naar ‘goedkoper’, terwijl het eigenlijk moet gaan over maatschappelijke ‘meerwaarden’.
Terwijl de socialprofitsector zich uit de naad heeft gewerkt tijdens de coronacrisis en alles in het werk heeft gesteld om in de sector van de dienstencheques de tewerkstelling prioritair te maken voor zorgbehoevenden en essentiële beroepen, heeft de commerciële sector gewoonweg de boeken gesloten en zich genesteld in het systeem van technische werkloosheid. De werknemers zagen hun al laag inkomen nog eens dalen met 30 procent. Dat de coronamiserie er heftig heeft ingehakt in de sector van de dienstencheques, zal niemand tegenspreken. De compensatieregels rolden dan ook netjes van de regeringsbanken, terwijl er weinig reflectie werd gemaakt over de bredere maatschappelijke opdracht die deze sector placht te hebben.
Mocht men nu beslissen om dit systeem te introduceren en in te passen in het overheidsbudget, dan zou het nooit zo schandalig goedkoop zijn voor de gebruiker, dan zou de fiscale aftrek in een compleet andere context worden gesitueerd, dan zou er misschien zelf geen sprake meer zijn van een intermediaire chequeleverancier of zouden de erkende dienstenchequebedrijven geen loonsubsidie meer krijgen, maar zouden zij moeten werken volgens resultaatgerichte parameters.
Dankzij de dienstencheques heeft de socialprofitsector het ernstige probleem van de wachtlijsten voor de huishoudhulpen bij ouderen snel en efficiënt kunnen oplossen. Meer nog, veel klanten uit de inkomengerelateerde aanvullende thuiszorg zijn overgestapt zijn naar de dienstencheques, omdat het goedkoper is. Wat de perversiteit van het systeem nog pijnlijker duidelijk maakt. Nu wordt de socialprofitsector in een afweging geplaatst met de commerciële sector, alsof appelen en peren hetzelfde zijn. Daarenboven heeft de social profit het ethisch meer en meer moeilijk met de economische finaliteit van deze sector, waarbij voornamelijk vrouwen ‘gevangen’ gehouden worden in hun job zonder opleidings- en loopbaanmogelijkheden.
In plaats van de gevaarlijke weg op te gaan om met dienstencheques de sector van de zorg aan te vallen en daardoor de complete willekeur los te laten op kwetsbare doelgroepen, zou men beter weer eens naar de essentie teruggaan.
Het wordt tijd anders te kijken naar deze sector. We gooien het kind niet met het badwater weg. Het lijkt ons interessanter, eerlijker en rechtvaardiger om een fundamenteel onderscheid te maken tussen het gebruik van dienstencheques voor louter comfortdiensten en dienstencheques voor zorggerelateerde diensten.
We maken een verschillend fiscaal en financieel regime voor beide sectoren. Dienstencheques in de comfort worden een louter commercieel gegeven en moeten dus los worden gezien van de zorg. Daarnaast voegen we uren dienstencheques in de zorg toe aan het urencontingent van de aanvullende thuiszorg en dito voorwaarden.
Het is en blijft een kwestie dat het geweten niet botst met de ‘goede bedoelingen’. En we mogen nooit vergeten waarom de wetgever iets heeft ingevoerd. Om het met woorden van Oscar Wilde af te ronden: de enige plicht die we hebben tegenover het verleden, is het ten gunste te herschrijven.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier