‘Eén op de drie Nederlandse 15-jarigen is functioneel analfabeet’: onderwijskaalslag in Nederland vertoont gelijkenissen met Vlaanderen

Kinderen op een middelbare school | Foto: Unsplash

Het rampzalige laatste OESO-rapport over het onderwijsniveau bracht zowel in Vlaanderen als in Nederland een golf van consternatie teweeg. Welke lessen kan Vlaanderen trekken uit het Nederlandse echec? “Nederland en Vlaanderen hebben wel degelijk iets met elkaar gemeen: een enorm grote vrijheid van onderwijs.”

In leesvaardigheid is Nederland in de PISA-ranglijst gezakt van de 26ste naar de 34ste plaats op 81 landen. Het PISA-onderzoek is het belangrijkste vergelijkende onderzoek over het onderwijs tussen landen. Ook in Vlaanderen bracht de recentste peiling – wederom – een achteruitgang op alle getoetste fronten aan het licht. Zowel de wetenschappelijke vaardigheid als het begrijpend lezen namen een diepe duik. Voor wiskunde zitten Vlaamse leerlingen nog nipt bij de internationale kopgroep, maar voor lezen en wetenschappen zijn we weggezakt naar de middenmoot. Is de zesjescultuur infectieus?

Soixante-huitards

“De term ‘zesjescultuur’ is emblematisch voor het onderwijs in Nederland”, zegt de Vlaamse onderzoeker Pedro De Bruyckere (Universiteit Utrecht). “Een groot verschil tussen Nederland en Vlaanderen is dat onze noorderburen bijna geen topgroep hebben. In vergelijking met Vlaanderen bestaat excelleren er bijna niet. De Nederlanders gaan er dan ook prat op de gelukkigste kinderen ter wereld te hebben.”

De filosoof en beter-onderwijsactivist Ad Verbrugge (Vrije Universiteit Amsterdam), een Nederlander, treedt De Bruyckere hierin bij: “Dat hangt samen met een ideologie die vanaf eind jaren zestig – de intrede van de soixante-huitards – in zwang kwam: een verandering in het didactische klimaat waarin steevast de leerling centraal werd gesteld. Het gaat er niet meer om dat jij een bepaald vak op een zeker niveau onder de knie krijgt. Nee, het gaat erom dat jij je goed ontwikkelt, dat jóuw talenten tot ontplooiing komen en ja, zo’n vak kan ook een sta-in-de-weg worden.”

Die nadruk op zelfontplooiing is een van de vele oorzaken van de kwaliteitsdaling, aldus Verbrugge. “Maar ook de reign of quantity die sinds de jaren tachtig de overhand nam, heeft een diepe malaise getriggerd. Scholen worden mee bekostigd op basis van hun leerlingenaantallen, en dus het aantal inschrijvingen. Wat je vanaf dan ziet, is dat scholen hun selectiecriteria verlagen. Zo zorgen ze dat ze voldoende leerlingen binnenkrijgen. Heel begrijpelijk natuurlijk.”

“Leerlingen die vroeger naar de havo gingen, ons hoger administratief voortgezet onderwijs (het op één na hoogste niveau van middelbaar onderwijs in Nederland, nvdr), komen nu in het vwo (het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoogste niveau, nvdr) terecht. Er is een soort opwaartse druk, maar die is neerwaarts qua kwaliteit”, besluit Verbrugge.

Halve financiële instellingen

“Nederland en Vlaanderen hebben wel degelijk iets met elkaar gemeen: een enorm grote vrijheid van onderwijs”, weet De Bruyckere. “Maar die vrijheid wordt anders ingevuld in Nederland. Bij de Nederlanders zijn er geen koepels zoals we die in Vlaanderen kennen. De vrijheid wordt meer ingevuld met marktwerking. Zo worden bij ons de lonen van leerkrachten rechtstreeks betaald door de overheid. Daardoor kan een school voor een groot deel niet zelf beslissen waar ze geld aan uitgeeft. In Nederland kan dat wel en dat heeft gigantische gevolgen gehad.”

Verbrugge beaamt dat: “Die scholen hebben door de jaren heen steeds meer verantwoordelijkheden gekregen. Ze zijn machtsbastions met een managementcultuur geworden. Ze moeten voor hun eigen gebouwen zorgen. Ze moeten ziek personeel opvangen. Dus gaan ze reserves aanleggen. Met het geld dat ze krijgen voor die leerlingenaantallen, willen ze een veilige koers varen. Ze potten geld op voor nieuwbouwprojecten. Sommige gaan zelfs de beurs op, investeren in heuse marketingteams om nog meer leerlingen te lokken. Het worden halve financiële instellingen.”

Het samenspel van de heersende financieel-functionele filosofie en de nadruk op het welbehagen van de leerling ligt aan de basis van het concept ‘competentieonderwijs’. “Eigenlijk laten we de vakken los”, duidt Verbrugge. “Dat is voor die sturende scholen heel handig, want ja, ze hebben geen leraar scheikunde, maar er is wel iemand voor natuurkunde. Dus ze organiseren gewoon een geïntegreerd vak onder leiding van een leraar natuurkunde. En dan neemt die leerkracht er ook nog wel wiskunde bij. Zo kun je veel makkelijker schuiven met personeel. Je werkt aan groepsprojecten waarin verschillende gebieden samenkomen die de leerling interessant vindt, en dat verkoop je als geïntegreerd of praktijkgericht. Het is een manier om tekorten op te vangen én te bezuinigen. Maar wat betekent dat concreet? Je geeft leerlingen veel minder onderwijs.”

‘Vlaanderen heeft voor een deel ook dat competentieonderwijs overgenomen’

Ad Verbrugge

Lagere jongerenwerkloosheid

Verbrugges oordeel is nietsontziend: “De heerschappij van de kwantiteit heeft grootschaligheid in de hand gewerkt. Ze heeft de ondergeschikte positie van de leraar in de hand gewerkt. Ze heeft de uitholling van beroepsopleidingen in de hand gewerkt. Het fenomeen heeft ons hele ambachtelijke onderwijs bijna de das omgedaan. Je hebt nog een paar kleine goede scholen, maar op veel plaatsen valt er voor de ouders nauwelijks meer iets te kiezen. Met name in het beroepsonderwijs, dat zijn allemaal monopolisten geworden.”

De slechte onderwijscijfers wegen op de groei en de welvaart, schreef Trends eerder. Betekent dit dat de Nederlandse arbeidsmarkt er beroerd voor staat? “Los van de loutere onderwijsreflecties, is de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt in Nederland al vele jaren veel beter dan bij ons”, weet arbeidseconoom Stijn Baert (UGent). “Dat wil zeggen: jongeren die na het afstuderen willen werken, vinden er makkelijker een baan. De werkloosheidsgraad onder de 15- tot 24-jarigen is er lager dan bij ons. Die betere aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt heeft deels te maken met het onderwijsbeleid. Niet zozeer met het niveau, maar wel met praktijkgerichtheid. In Nederland wordt werken en studeren, via studentenbanen en stages, veel vaker en beter gecombineerd, zodat er een zachtere landing in het werkleven is.”

“Daarnaast is het natuurlijk ook zo dat Nederland een sterkere economie heeft, en dus meer banen, en dat de arbeidsmarktinstituties snel een job vinden sterker stimuleren door lagere lasten op arbeid, een hogere flexibiliteit en een sterkere activering”, oordeelt Baert.

Likkebaardende bestuurders

“Vlaanderen heeft voor een deel dat competentieonderwijs overgenomen”, weet Verbrugge, die er niet gerust op is. “Maar in Nederland is het verval veel sneller gegaan door die managementcultuur in de scholen. Er zullen bij jullie wel bestuurders zijn die likkebaardend naar het Nederlandse voorbeeld kijken. Maar dan denk ik: het best niet doen. Uit het PISA-rapport blijkt dat één op de drie Nederlandse 15-jarigen functioneel analfabeet is. Dat die dramatische ontwikkeling samenhangt met de instroom van veel kinderen met een migratieachtergrond – waardoor de druk op het onderwijs alleen maar toeneemt – wordt daarbovenop genegeerd.”

Lees ook:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content