Huisartsentekort zet eerstelijnszorg onder druk
Door de druk van covid-19 op de eerstelijnszorg dacht één op de drie huisartsen aan stoppen. Nu de pandemie op haar retour is, zijn de onderliggende problemen niet verdwenen. De eerste lijn is dan wel de sterkhouder van de zorg, maar ze kraakt aan alle kanten.
Decennialang gold de toegankelijkheid als een troef van de Belgische gezondheidszorg. Voor een groot stuk was dat te danken aan de hardwerkende huisartsen. Dat is stilaan verleden tijd. Een groeiend aantal patiënten heeft moeite om in zijn gemeente nog een huisarts te vinden. Dat probleem dreigt nog groter te worden. Uit een enquête die de Artsenkrant tijdens de coronapandemie hield, bleek dat één op de drie huisartsen overwoog te stoppen. Staan we voor de ineenstorting van de eerste lijn van onze gezondheidszorg?
“De cijfers van de Artsenkrant lijken ons overdreven, maar er is wel degelijk een probleem”, stelt Roel Van Giel, de voorzitter van het huisartsensyndicaat Domus Medica. Uit een enquête onder zijn leden concludeerde Domus Medica dat ongeveer één op de tien artsen wil stoppen. Mogelijk is dat een onderschatting. Zo wijst Stijn Geysenbergh van het artsensyndicaat BVAS erop dat heel wat artsen nog niet actief denken aan stoppen, maar wel ontevreden zijn.
De covid-19-crisis heeft de problemen nog verergerd. Dat vindt ook Luc Van Gorp, de voorzitter van de Christelijke Mutualiteiten (CM). “In sommige regio’s van ons land kampen we al met een tekort aan huisartsen”, zegt hij. “De druk op de eerste lijn baart ons zorgen. Gezondheidszorg moet te allen tijde laagdrempelig en toegankelijk zijn.”
De ziekenfondsen zijn op dat gebied een beetje de kanaries in de koolmijn. Patiënten die geen dokter meer vinden, kloppen bij hen aan. “We waarschuwen al tien jaar voor een tekort aan huisartsen”, zegt Paul Callewaert, de voorzitter van de Socialistische Mutualiteiten (SocMut). “De planningscommissie die bepaalt hoeveel huisartsen er nodig zijn, is jarenlang uitgegaan van verkeerde gegevens. Ze keek naar het aantal erkende artsen, ongeacht of die nog praktijk hielden. Dat is rechtgezet, maar het gevolg is wel dat er lang te weinig huisartsen zijn erkend. Dat laat zich nu voelen. Sinds enkele jaren krijgen we signalen dat mensen geen huisarts meer vinden.”
Tien jaar vertraging
Omdat het tien jaar duurt eer een huisarts afstudeert, heeft elke beslissing over het aantal toegelaten huisartsen een vertraagde impact. Na een decennium van stagnatie stijgt het aantal huisartsen de jongste jaren weer met ongeveer 300 per jaar. Volgens de federale overheidsdienst Volksgezondheid zijn er nu 16.263 actief in ons land. In theorie is dat dus één arts voor 600 patiënten. Dat lijkt niet slecht, maar de realiteit oogt allerminst rooskleurig omdat de vergrijzing zich in de eerste lijn duidelijk laat voelen.
Tot begin jaren tachtig was de toegang tot specialisatie beperkt voor geneeskundestudenten. Velen onder hen werden huisarts. “Een grote groep komt nu op de leeftijd dat ze stoppen”, weet Stijn Geysenbergh. “Dat was een generatie die voltijds en in het weekend paraat was. Zo’n onevenwicht tussen privé en praktijk is niet langer aanvaardbaar. Het maakt dat je twee nieuwe artsen nodig hebt om een vertrekkende arts van het oude slag te vervangen.”
An De Sutter, de voorzitter van het centrum voor huisartsengeneeskunde aan de UGent, nuanceert dat er een algemeen tekort aan huisartsen is. “Er zijn regionale verschillen. Vooral de uithoeken van Vlaanderen hebben het moeilijk om huisartsen aan te trekken. Maar het klopt dat er vaak meer dan één vervanger nodig is om uitgebreide praktijken voort te zetten. Jongere huisartsen letten meer op hun work-lifebalans.”
Dat er meer vrouwelijke huisartsen instromen, versterkt die trend nog. Een van de gevolgen is dat het aantal deeltijds werkende artsen, vaak in groepspraktijken, fors is toegenomen. De vergoedingen in de eerste lijn zijn de jongste tien jaar verbeterd. Een huisarts kan nu minder werken en toch evenveel verdienen. “De lagere beschikbaarheid van huisartsen heeft een impact op de capaciteit van de eerste lijn”, stelt Paul Callewaert. “Met die factor houdt de planningscommissie het best rekening.”
“De nieuwe generatie huisartsen wil niet langer 70 uur per week werken”, bevestigt Luc Van Gorp. “We moeten ervoor zorgen dat we nieuwe vormen van samenwerken ondersteunen die het beroep van huisarts draagbaar houden. Er is veel meer ondersteuning nodig.”
Stokjes in neuzen
Groepspraktijken zijn vooralsnog het antwoord. Alleen hebben vele intussen een patiëntenstop afgekondigd. Toch zal de dorpsdokter die permanent beschikbaar was, niet meer terugkeren, temeer omdat het beroep van huisarts inhoudelijk sterk veranderd is. “De huisartsengeneeskunde was vroeger vooral reactief: iemand had een acuut probleem en kwam naar de huisarts om dat op te lossen. Nu worden we meer en meer een proactieve gezondheidsbewaker”, zegt Bert Aertgeerts, gewoon hoogleraar huisartsengeneeskunde aan de KU Leuven. “De pathologieën zijn nu ook veel complexer, waardoor we meer tijd moeten besteden aan het volgen van een patiënt. Complexe pathologieën vergen ook meer tijd om bij te blijven. Dus wie denkt dat huisartsen er met minder uren vanaf komen, vergist zich. De diagnoses worden complexer en een werkdag van 14 tot 16 uur is geen uitzondering.”
Bovendien klagen veel artsen over de groeiende druk van de administratieve verplichtingen en de toegenomen digitalisering. Corona heeft dat nog versterkt. Oudere artsen zijn nu misschien geneigd er sneller de brui aan te geven. “Complexe facetten van onze job zijn volledig naar de achtergrond verdwenen”, zegt Aertgeerts. “Veel huisartsen voelden zich alsof ze alleen nog stokjes in neuzen staken en formulieren of attesten moesten invullen. Ze vroegen zich hardop af of ze daarvoor zo lang hadden gestudeerd.”
Numerus fixus
Heel wat doktersaspiraties in Vlaanderen sneuvelen op het slagveld van de toelatingsproef. De toelatingsproef kwam er omdat een teveel aan huisartsen dertig jaar geleden leidde tot medische overconsumptie. Intussen hanteert Vlaanderen een numerus fixus: het volstaat niet alleen te slagen voor de toelatingsproef geneeskunde, een kandidaat moet ook bij de beste studenten gerangschikt staan om tot het eerste jaar te worden toegelaten. “Het is simplistisch te denken dat een soepelere toelatingsproef het artsentekort zal oplossen”, zegt Geysenbergh. “Over de taalgrens is ook een tekort aan huisartsen, terwijl er geen toelatingsproef is.”
“Ik denk niet dat het wenselijk is de numerus fixus af te schaffen”, vindt ook Roel Van Giel. “We willen niet terug naar overconsumptie. Het imago van de huisartsengeneeskunde is volop aan het verbeteren. We zien dat jonge artsen er weer meer potentieel in zien. In afwachting dat zij afstuderen, moet de planningscommissie uitgaan van een schema met meer patiënten per arts.”
Paul Callewaert pleit er wel voor meer artsen toe te laten tot de opleiding. “De angst voor overconsumptie is begrijpelijk, maar we moeten opletten dat de gierigheid de wijsheid niet gaat bedriegen. Er is wel degelijk een tekort en de toelatingsproef zet een te grote rem op het aantal artsen. Er is te weinig geanticipeerd op de veranderende maatschappij. Daar betalen we nu een prijs voor.”
Elk jaar bepaalt de federale overheid hoeveel artsen mogen afstuderen, maar de regio’s verdelen die aantallen over de medische disciplines. Daar ligt volgens Geysenbergh de winst. “We leiden nu te veel mensen op in bepaalde specialismen”, zegt hij. “Dat is zonde, want die gespecialiseerde artsen vertrekken nu noodgedwongen naar het buitenland. Die groep zou een deel van het huisartsentekort kunnen oplossen.”
De subquota bestaan nog maar enkele jaren en er gebeuren wel degelijk aanpassingen, maar de effecten zullen we ten vroegste over vijf tot zes jaar voelen. Bovendien blijven artsen in opleiding voor de lucratiefste disciplines kiezen. Huisartsen horen niet tot die categorie. Kiezen om minder specialisten op te leiden kan ook nog een nieuw probleem creëren: sommige ziekenhuizen zullen moeite hebben om hun diensten draaiend te houden zonder assistenten in opleiding. In bepaalde disciplines zullen wachttijden ontstaan.
Administratieve druk
Administratieve overlast is al jaren een doorn in het oog van de huisartsen. “Meer huisartsen opleiden om ze werk te laten doen waar ze overgekwalificeerd voor zijn, is misschien niet de beste oplossing”, stelt An De Sutter. “Je kunt die repetitieve taken ook door iemand anders laten doen. Medisch secretaressen, verpleegkundigen en praktijkassistenten kunnen een grote meerwaarde zijn. Ze kunnen een huisarts ondersteunen, zodat die meer tijd heeft om zich met de patiënt bezig te houden.”
We moeten alleszins streven naar administratieve vereenvoudiging, vindt Luc Van Gorp. Hij pleit ervoor kritisch te bekijken of alle gebruikelijke attesten wel echt nodig zijn. “Bij CM pleiten we er al langer voor het doktersbriefje voor een korte afwezigheid af te schaffen. Wat voor zin heeft het dat huisartsen hun tijd besteden aan patiënten die gewoon een paar dagen moeten uitzieken? Door daarop in te grijpen zouden huisartsen meer ruimte krijgen voor patiënten die met zwaardere gezondheidsproblemen kampen.”
Huisartsen zijn meer dan ooit ondernemers, benadrukt Bert Aertgeerts. “Alleen blijft dat te vaak onderbelicht. Ook in de financiering. We zijn meer en meer bezig met populatiemanagement, maar worden nog altijd grotendeels per prestatie vergoed. Er zijn wel inspanningen gedaan om in een vergoeding te voorzien voor het beheer van het medisch dossier en er is een zeker forfaitdenken op de rails gezet, maar de geesten zijn rijp om het financieringssysteem grondig te veranderen. Daarbij moet de grote bulk van de financiering in vaste bedragen verlopen en komt er een surplus per prestatie.”
“Er mag ook in de financiering meer aandacht komen voor dat ondernemersaspect”, zegt Aertgeerts. “Huisartsen zijn zelf werkgever van een verpleegkundige of een medisch secretariaat en praktijkmanager. Die manier van werken maakt ook dat we minder huisartsen nodig hebben.”
1 arts voor 600 patiënten telt ons land.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier