Hoe uw elektriciteitsfactuur een verzamelvat werd voor een allegaartje van kosten
Na Denemarken en Duitsland heeft België de hoogste elektriciteitsprijzen van Europa. Dat becijferde de Europese statistiekdienst Eurostat. De volgende regeringen hebben echter weinig budgettaire bewegingsruimte om dat te verhelpen.
Echt zich in zijn koffie verslikken deed Peter Claes eind maart niet. De topman van de federatie van industriële energieverbruikers Febeliec kreeg berekeningen van de linkse partij PVDA voor de kiezen. Die had op basis van cijfers van Eurostat geconcludeerd dat de prijs van een kilowattuur elektriciteit voor gezinnen tussen 2007 en 2018 met 62 procent was gestegen, terwijl die voor de grootste verbruikers zelfs licht was gedaald.
Dat leek flagrant in tegenspraak met de conclusie die Febeliec al jaren distilleert uit de studie naar de energieprijzen die het sinds 2013 door Deloitte laat uitvoeren. De Belgische industrie betaalt immers al jaren tussen 15 en 34 procent meer dan de concurrentie in de buurlanden.
De particulier werd de jongste jaren geconfronteerd met een explosie van de kosten van transport en distributie, en van taksen en heffingen.
Toch is er geen tegenstelling tussen de twee boodschappen. Claes: “Ik heb de cijfers van de PVDA niet gecontroleerd, maar ik sluit het niet uit. In 2007 was de prijs van de energie zelf hoog, en die is blijven stijgen tot in 2008 de banken- en financiële crisis losbarstte. Sommige bedrijven sloten leverings- contracten voor stroom tegen prijzen van 80, 90 euro per megawattuur. Zes maanden later was de marktprijs gehalveerd.”
Die marktprijs, de kostprijs van de elektronen, is dezelfde voor bedrijven en particulieren. Het verschil is dat die prijs 80 tot 85 procent van de uiteindelijke factuur uitmaakt voor bedrijven die een terrawattuur of meer verbruiken. Om een idee te geven: België verbruikt ongeveer 81 TWh elektriciteit per jaar. Voor een gemiddeld gezin maakt de marktprijs amper 29 procent van de uiteindelijke factuur uit, berekende Febeg, de federatie van Belgische elektriciteits- en gasbedrijven. De particulier werd de jongste jaren geconfronteerd met een explosie van de kosten van transport en distributie, en van taksen en heffingen.
“Er is ook een verschil in perceptie”, zegt Claes. “Als de prijs van energie stijgt, is dat voor een gezin vervelend. Maar voor een industrieel is het in de eerste plaats een kwestie van competitiviteit. Als zijn energieprijs minder stijgt dan die van zijn concurrenten, is hij eigenlijk beter af. Daarom vragen wij niet noodzakelijk lage prijzen. Die moeten hoog genoeg zijn om een gezonde energiesector te hebben die kan blijven investeren. Wij vragen vooral concurrentiële prijzen.”
Energienorm
Die zijn er helaas niet. Nochtans evolueert de marktprijs de jongste jaren redelijk in lijn met die van de buurlanden. Met uitzondering van vorige herfst, toen de onzekerheid over de beschikbaarheid van de kerncentrales de prijzen de hoogte injoeg. “Het prijsverschil tussen België, Nederland en Frankrijk voor levering van energie in 2020 voor een baseload-klant (een bedrijf dat 24 uur op 24 draait, nvdr) bedraagt minder dan één euro”, zegt Dirk Meire, partner van de digitale energiemarktplaats E-Luminati.
Maar onze buurlanden geven meer kortingen op de transport- en nettarieven voor hun grootverbruikers. De recentste Deloitte-studie werd door Febeliec-voorzitter Luc Sterckx samengevat als: “Het was al slecht, en het is nu nog slechter.” Een Vlaamse baseload-klant van 100 gigawattuur (GWh) betaalt gemiddeld 1,3 miljoen euro per jaar meer dan zijn concurrenten in de buurlanden, een Waalse zelfs 2,3 miljoen euro. Voor een TWh-bedrijf loopt dat op tot 9 en 10 miljoen euro.
Wij vragen niet noodzakelijk lage prijzen voor de industrie. Wel concurrentiële prijzen” Peter Claes (Febeliec)
De federale energieregulator CREG plaatst kanttekeningen bij die cijfers. Die laat PwC jaarlijks een oefening doen met kleinere verbruiksprofielen, en vergelijkt ook met het Verenigd Koninkrijk. Behalve dat de Britten nog altijd duurder zijn, bevestigt die vooral dat Nederland altijd, en Duitsland en Frankrijk meestal concurrentiëler zijn. Voor gas zijn we veruit het goedkoopste, maar dat heeft amper impact op de concurrentiepositie, stellen de onderzoekers.
De PwC-studie wijst er echter ook op dat vooral de elektro-intensieve bedrijven, waar elektriciteit een aanzienlijk deel van de kosten uitmaakt, in de hoek zitten waar de klappen vallen. De andere bedrijven hebben meestal zelfs een concurrentieel voordeel. “Een deel van het Belgische belastinggeld vloeit naar de bescherming van klanten die geen concurrentieel nadeel hebben, terwijl de meer kwetsbare bedrijven dat wél hebben.”
Dat is jammer, want een studie van Vives en de KU Leuven concludeerde dat een verlaging van de Belgische elektriciteitsprijzen met 10 procent 12.000 banen en 550 miljoen euro investeringen per jaar oplevert. Daarom pleiten zowat alle werkgeversfederaties voor een energienorm, vergelijkbaar met de loonnorm. Die moet ervoor zorgen dat de energieprijzen niet hoger liggen dan in de buurlanden. De aftredende regering-Michel kwam echter niet verder dan de opdracht aan de vier energieregulatoren om een gezamenlijke studie op te zetten voor de becijfering van zo’n norm. Bovendien kan de invoering impliceren dat sommige verbruikers, bijvoorbeeld de particulieren, een groter deel van de koek voor hun rekening moeten nemen.
Kosten op de factuur
Niet alleen de bedrijven, ook de particulieren betalen veel meer dan in de buurlanden. Met uitzondering van Duitsland, waar de bijdrage voor de Energiewende intussen meer dan 63 euro per MWh bedraagt, ruim meer dan de marktprijs.
Een gemiddeld Belgisch gezin betaalde vorig jaar 1040 euro voor zijn elektriciteit. Vier jaar geleden was dat nog 780 euro, of een derde minder. Dat heeft veel te maken met wat er allemaal boven op de prijs van de elektronen wordt aangerekend. Transport en distributie enerzijds, en taksen en heffingen anderzijds zijn goed voor 71 procent van de totale factuur. Een studie van de Vlaamse energieregulator VREG begin dit jaar leerde dat voor gezinnen de netwerkkosten voor gas de laagste zijn van onze buurlanden, maar voor elektriciteit met ruime voorsprong de duurste.
Voor een gemiddeld gezin maakt de eigenlijke prijs van de stroom amper 29 procent uit van de factuur.
Ook daar past echter een verduidelijking. De ‘zuivere’ netkosten, zeg maar die voor de elektriciteitslijnen en -kabels die worden aangelegd door de hoogspanningsnetbeheerder Elia en de distributienetbeheerder Fluvius, zijn min of meer vergelijkbaar met die in de buurlanden, en zelfs lager dan de Duitse. De regulatoren houden die kosten binnen de perken, of verlagen die. Maar de zuivere netkosten vormen een steeds kleiner aandeel van wat op de factuur verschijnt als kosten voor transmissie en distributie. Het grote verschil zit in de openbaredienstverplichtingen (ODV) die de netbeheerders moeten doorrekenen, en die intussen de helft van de netwerkkosten uitmaken.
“Bij de start van de liberalisering was de redenering dat die efficiëntiewinsten zou opleveren. Daarmee konden dan allerlei sociale energiemaatregelen worden betaald”, herinnert Marc Van den Bosch, algemeen directeur van Febeg, zich. “De kosten kwamen op de elektriciteitsfactuur. Iedereen heeft immers stroom in huis, terwijl dat niet zo is voor bijvoorbeeld gas of mazout. Bovendien werden die maatregelen zo uit de begroting gehouden.”
Klimaatfonds
De energiefactuur werd geleidelijk een verzamelvat voor een allegaartje van kosten. Van oudsher prijkt de prijs voor de openbare verlichting op de factuur, maar die kreeg het gezelschap van de kosten van de groenestroom- en warmtekrachtcertificaten, de premies voor rationeel energieverbruik, budgetmeters, en taksen op masten en sleuven. Brussel rekent zijn burgers via de factuur 300.000 euro voor de aansluiting van de kermissen aan. Federaal spijst de energiefactuur onder andere de fondsen voor Niras (kernafval) en sociale maatregelen, naast de kosten voor de offshore-windparken en voor de strategische reserve.
Daar bovenop komt nog een lange lijst heffingen, waarvan de turteltaks (officieel de Bijdrage Energiefonds) de bekendste is, en ten slotte de btw. Onder de regering-Michel kwam daar nog de 200 miljoen euro vennootschapsbelasting bij die de energie-intercommunales moesten betalen. Van den Bosch: “Eigenlijk is de factuur een beetje een konijnenkoterij, en voor elke maatregel komt er een kotje bij.”
De energiefactuur werd geleidelijk een verzamelvat voor een allegaartje van kosten.
En het einde is nog niet in zicht, weet Dirk Meire. Hij ziet nog kostenverhogingen opdoemen: voor de nieuwe windmolenparken op zee, voor de hoogspanningsverbindingen waarmee die stroom aan land wordt gebracht, voor het capaciteitsvergoedingsmechanisme dat moet zorgen voor alternatieve productie zodra de kerncentrales sluiten.
De sector is zich terdege bewust van het probleem. De oproep om de factuur te ontvetten stond niet alleen in het memorandum van Febeg, maar bijvoorbeeld ook in dat van de VREG. Dirk Van Evercooren, woordvoerder en directeur marktwerking van de VREG: “De openbaredienstverplichtingen moeten zo veel mogelijk uit de factuur. De overheid streeft naar een verdere elektrificatie. Door die kosten op de stroomfactuur te houden, geven we elektriciteit een handicap die olie, gas, pellets en steenkool niet of veel minder hebben.”
De kosten van de openbaredienstverplichtingen uit de factuur willen is één zaak, ze eruit krijgen is een ander verhaal. De Vlaamse administratie waarschuwt dat de volgende Vlaamse regering niet op een begrotingsoverschot van 1 miljard in 2024 afstevent, zoals minister Bart Tommelein (Open Vld) had voorspeld. Integendeel, voor volgend jaar moet nog ruim 600 miljoen euro extra worden gezocht. Een vergelijkbaar verhaal, met andere cijfers, geldt ook voor de federale begroting. De financiering van de openbaredienstverplichtingen volledig overhevelen naar de algemene middelen, zoals in Nederland en Duitsland, wordt dan een heikele zaak.
Een andere mogelijkheid die wordt bepleit, is een koolstoftaks of een klimaatfonds. Het idee is dat fossiele brandstoffen extra worden belast, waardoor ze minder worden gebruikt en de CO2-uitstoot vermindert. Met de opbrengst kan een aantal van de openbaredienstverplichtingen worden betaald. Maar dat idee botst dat op de grenzen van de bevoegdheden: stookolie is bijvoorbeeld grotendeels federale materie. Het is niet vanzelfsprekend die inkomsten te gebruiken om bijvoorbeeld de groenestroomcertificaten uit de regionale facturen te knijpen.
“Er is vooral behoefte aan meer transparantie”, zegt Van den Bosch. “Eigenlijk weet nog amper iemand wat er allemaal op de factuur staat. We betalen btw, dus belastingen, op verplichtingen, zoals de groenestroomcertificaten. Dat is dubbelop. Idealiter halen we al die openbaredienstverplichtingen uit de factuur. Omdat zoiets budgettair wellicht niet haalbaar is, hebben we een aantal kleinere premies verzameld. Als we die eruit halen, daalt de factuur met 70 euro. Op een totaal van ongeveer 1000 euro lijkt dat niet veel, maar het is een stap vooruit.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier