Franse econoom Anton Brender: ‘We hebben het kapitalisme nodig, maar we moeten het sturen in de richting die wij op willen’
Anton Brender, de hoofdeconoom van de vermogensbeheerder Candriam, vindt dat de overheid meer moet kunnen uitgeven, als dat de concurrentiekracht van ons land helpt te vergroten. Om dat te financieren moeten we met zijn allen wat minder consumeren en wat meer investeren. Dat is nodig om de toekomst van onze nakomelingen veilig te stellen.
In zijn jongste boek behandelt Anton Brender de niet altijd voor de hand liggende relatie tussen kapitalisme en democratie. Bovenal stuurt de Candriam-econoom ons een boodschap: als we de toekomst van onze kleinkinderen veilig willen stellen, moeten we orde op zaken stellen en overheidsgeld gebruiken om de concurrentiekracht van ons land te vergroten. Er is op dat gebied “geen reden om terughoudend te zijn”, zegt Anton Brender, in het licht van de wereldwijde chaos en de vele uitdagingen die de klimaatverandering, demografie, immigratie en de terugkeer van oorlog op het Europese continent meebrengen.
Als we nu niet genoeg uitgeven, zullen we later veel meer en minder efficiënt moeten investeren om onze welvaart, de hoeksteen van onze democratieën, te behouden. “Onze democratieën zijn de enige systemen waarin we willen dat iedereen min of meer gelijk is”, legt de econoom uit. “Dat betekent niet dat er geen ongelijkheden zijn, maar er moet wel een minimum aan rechten zijn voor iedereen: we geven grote sommen geld uit om recht te spreken, om te zorgen voor iemand die een been heeft gebroken enzovoort.”
Hebt u de indruk dat we dat principe hebben laten varen?
ANTON BRENDER. “Helaas hebben we onze sociale infrastructuur niet behouden. Bijna dertig jaar geleden schreef ik een boek over ‘het solidariteitsgebod’. Onze regeringen hebben niet ingezien dat ze daarin een essentiële rol spelen, en dat op de middellange termijn leraren, verpleegkundigen en het ambtenarenapparaat de belangrijkste factor zijn in ons concurrentievermogen. We maken ons alleen zorgen over het concurrentievermogen van onze bedrijven, terwijl het concurrentievermogen van de overheden, die verantwoordelijk zijn voor de materiële en de sociale infrastructuur, essentieel is. Die infrastructuren vormen de basis van de aantrekkelijkheid van onze ontwikkelde samenlevingen, maar ze zijn verwaarloosd. Kijk maar naar de Pisa-onderzoeken, de staat van de politie en de ziekenhuizen. Dat is geen links of rechts probleem. Het geldt voor alle democratieën.”
Hoe valt dat probleem uit te leggen?
BRENDER. “We hebben het kapitalisme steeds meer de vrije teugel gegeven. Het kapitalisme weet alleen hoe het handel moet drijven. Het klimaat, bijvoorbeeld, kent het niet. De econoom Pierre-Noël Giraud omschreef het milieu als een gratis vuilnisbak. Je kunt mensen niet verwijten dat ze een gratis vuilnisbak gebruiken. Het kapitalisme heeft geen reden om rekening te houden met zaken waar geen prijs op staat, tenzij het daartoe gedwongen wordt. Die dwang is er helaas niet, of niet genoeg. Natuurlijk zijn er kapitalistische bedrijven die zeggen dat ze hun werknemers heel goed behandelen en dat ze goed bezig zijn. Maar als ze dat al doen, dan is het om een te groot personeelsverloop te voorkomen.”
‘Het kapitalisme heeft geen reden om rekening te houden met zaken waar geen prijs op staat, tenzij het daartoe gedwongen wordt. Die dwang is er helaas niet, of niet genoeg’
De sociale omstandigheden zijn wel verbeterd sinds de negentiende eeuw.
BRENDER. “We hebben ons in de afgelopen twee eeuwen verzet tegen het pure kapitalisme, en dat heeft het systeem gered. Als het de arbeiders had verpletterd, wat zou dan met de productie gebeurd zijn? Het kapitalisme is gered dankzij de stijging van de koopkracht, het bestaan van een consumentenvraag, die een afzetmarkt creëerde voor de productie. Sinds het einde van de jaren zeventig hebben we de ongelijkheid die het kapitalisme spontaan genereert, evenwel laten toenemen. Dat heeft geleid tot een groeiende ongelijkheid, en de overheid heeft slecht werk geleverd, of wel geprobeerd goed werk te leveren, maar dat is mislukt, omdat ze niet de middelen had om in te grijpen. Het ontbrak ook aan een visie voor de middellange termijn, waardoor sociale en materiële infrastructuren werden verwaarloosd. Dat alles samen heeft de wereld waarin we leven geschapen, waarin het dezelfde mensen zijn die weinig verdienen, die slechte scholen hebben, die naar slechte ziekenhuizen gaan enzovoort.”
U pleit voor een ander economisch systeem.
BRENDER. “Het kapitalisme moet in goede banen worden geleid, want het heeft voordelen die de planeconomie niet heeft: het brengt innovatie en het reguleert het dagelijkse leven. In tegenstelling tot wat de economische theorieën ons leren, komt die dagelijkse regulering van de economie niet voort uit de prijzen, maar uit de handelaren. Zij beschikken die over de informatie die producenten nodig hebben om te weten wat ze moeten produceren. De rol van de handelaar is essentieel. Economieën zonder handelaren werken niet.”
Maar de politiek kijkt niet werkloos toe.
BRENDER. “Dat klopt, maar als de overheid investeert, doet ze dat op de korte termijn en ad hoc. Frankrijk is een goed voorbeeld. Als er een uitbarsting van sociale onvrede is, lappen we de boel op. We geven dus veel uit, maar we doen dat slecht. Intussen moeten we veel problemen tegelijk oplossen en het wordt steeds dringender ze aan te pakken, maar alles kost geld en tijd. Een goede school begint met goede leraren. Om goede leraren te hebben, moet je ze opleiden. We hebben strategische visies nodig, die ons vertellen waar we over tien of vijftien jaar moeten staan. Het gevaar is dat we zeggen: het duurt te lang, dus doen we niets. Dat is een enorme verspilling.”
Hebben andere landen die strategische visie wel?
BRENDER. “Ja, de Aziatische landen. Eind jaren zeventig zat ik in de regering en deden we een onderzoek naar de textielindustrie. In die tijd ontvingen we kleding uit die landen. We zeiden: ze kunnen alleen witte T-shirts maken. Maar je produceert de T-shirts, dan produceer je de garens, dan produceer je de synthetische vezels en breid je je assortiment uit. Vervolgens doe je hetzelfde voor televisies, auto’s enzovoort. We werden geconfronteerd met landen die strategieën hadden, en die tegelijkertijd hun onderwijs ontwikkelden en massaal investeerden. Sommige landen, zoals Zuid-Korea, zijn nu democratieën. China is dat niet, maar het heeft een aantal westerse landen voor het blok gezet.”
Wat hadden we moeten doen?
BRENDER. “Het enige antwoord was geweest ons niveau op te trekken, en dus in te zetten op beter onderwijs, meer te investeren in onze infrastructuur en ons land aantrekkelijker te maken. Dat hebben we niet gedaan. We waren passief. We dachten dat die landen niet zouden evolueren, en dat wij tevreden zouden zijn met de import van hun goedkope anoraks.”
Dat is ook wat gebeurd is met het Russische gas.
BRENDER. “Ja, dat is ook een verhaal van liberale naïviteit. We zagen niet in dat we in een systeem van vrije handel alleen handel kunnen drijven met landen die niet onze vijanden zijn. We beseften niet dat sommige landen die een zeer belangrijke rol speelden in onze handel, op zijn zachtst gezegd niet alleen vrienden waren. China is Japan niet, en dan heb ik het niet alleen over de grootte van het land. Ik ben geen Trump-aanhanger, maar het was wel Donald Trump die het als eerste heeft gezegd. En hij had geen ongelijk. Om het heft weer in handen te kunnen nemen, moeten we onze naïviteit laten varen.”
‘We hebben strategische visies nodig, die ons vertellen waar we over tien of vijftien jaar moeten staan’
Om weer op het goede spoor te komen, moet de overheid volgens u meer investeren. Hoe gaan we dat betalen?
BRENDER. “Dit is geen probleem van bankbiljetten, het is een probleem van fysieke middelen. Als je mensen geld geeft, zullen ze meer uitgeven en zal de productie toenemen. Maar als de productie de vraag niet kan volgen, zullen de prijzen stijgen. Het is een mechanisch proces. Dus de vraag is veeleer: als we 100 kunnen produceren, hoeveel daarvan gaat naar private consumptie, hoeveel naar overheidsconsumptie, en hoeveel naar overheids- of particuliere investeringen? We moeten een beetje opschuiven in de richting van minder voor privéconsumptie en meer voor al het andere. Het kapitalisme zal volgen. Als we dat niet te ver drijven, kan het kapitalistische systeem produceren wat we willen: isolatiematerialen, elektrische voertuigen enzovoort. We hebben maatregelen genomen om de vraag naar elektrische auto’s te stimuleren, en de bedrijven gaan aan de bak. Kapitalisme reageert onmiddellijk, als er vraag is. We hebben het kapitalisme nodig, maar we moeten het sturen in de richting die wij op willen. Dat vereist een andere horizon. We moeten stoppen met ons blind te staren op het heden. We denken te weinig na over wat over twintig jaar met onze kinderen en kleinkinderen zal gebeuren.”
We moeten dus handelen op basis van de prijs van het leven van vandaag, maar ook van morgen.
BRENDER. “In 2006 ontketende een rapport over klimaatverandering door de Britse econoom Nicholas Stern een levendig debat tussen hem en de Nobelprijswinnaar William Nordhaus. Dat draaide rond de vraag hoeveel we vandaag minder moeten consumeren, om te voorkomen dat de generaties van morgen te veel moeten inleveren. De omvang van dat offer hangt vooral af van de waarde die we hechten aan de levens van degenen die morgen op deze planeet leven. Nordhaus schatte de levens van toekomstige generaties lager in dan die van de huidige generaties. Er was dus geen reden om haast te maken, vooral omdat hij redeneerde dat de toekomstige generaties dankzij meer economische groei meer hulpbronnen zouden hebben. Stern stelt dat we door toekomstige generaties dezelfde waarde te geven als die van vandaag, juist snel moeten handelen.
“We moeten minder consumeren. Er zijn nog steeds mensen die geen fatsoenlijk leven hebben en die meer moeten kunnen consumeren, maar als zij die wel een fatsoenlijk leven hebben, minder consumeren, komen er middelen vrij om meer te investeren, om leraren beter te betalen, om te investeren in ziekenhuizen, om te proberen de opwarming van de planeet tegen te gaan, maar ook om te investeren in bescherming tegen die klimaatopwarming, want we moeten beide doen.”
Hoe financieren we dat allemaal?
BRENDER. “Er zijn twee oplossingen. We kunnen de belastingen verhogen, maar aangezien die in Frankrijk en België al zowat 50 procent van het bbp benaderen, zal dat niet gemakkelijk zijn. Vooral omdat de staat niet efficiënt is en de belastingdruk vandaag bij een klein deel van de bevolking ligt. De andere oplossing is de rijkste mensen zover te krijgen dat ze wat minder consumeren en hetgeen ze uitsparen uitlenen aan de staat. Als we steeds meer consumeren, blazen we de planeet op. Als we onszelf ervan overtuigen dat het de moeite waard is onszelf vandaag iets te ontzeggen, omdat we dan de levensstandaard van onze kinderen kunnen vrijwaren, zullen we minder consumeren en meer besparen, waardoor de staat kan lenen. We moeten meer waarde hechten aan het leven van degenen die na ons komen. Als we dat spontaan doen, zullen we meer middelen hebben om te investeren. Dit is het moment voor verandering, maar wel een geordende, weloverwogen verandering. Ik geloof niet in een verbetering die komt nadat het systeem is ingestort.”
Druist wat u voorstelt niet in tegen de Europese begrotingsregels?
BRENDER. “Europa is een geweldig project. Het heeft ons veel gegeven. Maar het wordt gehinderd door die begrotingsregels en een te grote focus op financiële evenwichten. Dat betekent niet dat we zomaar alles moeten toelaten. Maar we kunnen de basisprincipes van de macro-economie niet negeren. In een boek dat we samen met Laurence Pisani hebben geschreven, hebben we erop gewezen dat de spaargeldstroom vandaag uitsluitend bestaat uit schulden. En wie geeft die schuld uit? De bedrijven geven heel weinig uit. Dan blijven de gezinnen en de overheden over. Als huishoudens te veel schulden aangaan, loopt het slecht af. Dan blijven de overheden over. We moeten accepteren dat onze regeringen schulden maken, maar dan wel om die middelen intelligent in te zetten.”
Anton Brender, Les démocraties face au capitalisme, Odile Jacob, 178 blz., 18,90 euro
Bio
Geboren in 1946
Doctor in de economie
1991 tot 2000: staat aan het hoofd van het Centre d’Etudes Prospectives et d’Informations Internationales (CEPII) en hoofddocent aan de Universiteit van Parijs-Dauphine.
1992: hoofdeconoom bij CPR Gestion, waar hij later voorzitter werd
2002: hoofdeconoom bij Candriam
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier