De Oslo-akkoorden tussen Israëli’s en Palestijnen werkten zoals ze bedoeld waren: helemaal niet

OSLO-AKKOORDEN De akkoorden werkten zoals ze bedoeld waren: helemaal niet. © belgaimage

Na dertig jaar blijft de belofte van Israëlisch-Palestijnse vrede even ongrijpbaar.

De Oslo-akkoorden, het vredesakkoord dat Israël en de Palestijnen in 1993 ondertekenden, waren bedoeld om te vervagen. Na vijf jaar zouden beide volkeren zich vestigen in soevereine staten binnen vaste grenzen. De tussentijdse overeenkomst zou achterhaald zijn. Maar vijf jaar kwamen en gingen, toen nog eens vijf, nog eens vijf. De akkoorden werden permanent.

Op 13 september werden de akkoorden dertig jaar. De blijvende resultaten zijn de oprichting van een beperkte Palestijnse regering, die de meeste Palestijnen verafschuwen, en een zekere mate van wederzijdse erkenning tussen de twee partijen. De belofte van vrede is niet ingelost.

Israëli’s en Palestijnen discussiëren al tientallen jaren over wat fout ging. Hadden hun leiders – Benjamin Netanyahu of Ehud Barak, Yasser Arafat of Mahmoud Abbas – maar een van de deals geaccepteerd die in latere onderhandelingen naar voren werden geschoven. Was Yitzhak Rabin maar niet vermoord. Hadden Hamas en de Islamitische Jihad maar geen zelfmoordaanslagcampagne gevoerd.

Begin van het einde

Maar misschien ging er niets mis. De akkoorden werkten zoals ze bedoeld waren: helemaal niet. Het Oslo-proces was altijd al gebrekkig, maar het had niet anders kunnen lopen.

De akkoorden kwamen voort uit een reeks bijeenkomsten begin 1993 in de Noorse hoofdstad. In het begin was het illegaal voor Israëli’s om te praten met de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO), die door hun regering werd gezien als een terroristische groepering. Maar Noorse functionarissen overtuigden Yossi Beilin, Israëls onderminister van Buitenlandse Zaken, door te gaan met geheime ontmoetingen met zijn oude vijanden.

Het Palestijnse team werd geleid door Ahmed Qurei (bekend als Abu Alaa), een zachtaardige apparatsjik, die dicht bij de Palestijnse leider Arafat stond. Zijn tegenhanger was aanvankelijk Yair Hirschfeld, een Israëlische academicus, en later Uri Savir, de directeur-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ze verbleven dagenlang samen in Oslo en vergaderden tot diep in de nacht. Het resultaat was niet het einde van het conflict, maar het begin van het einde.

De onderhandelaars konden het niet eens worden over de neteligste kwesties, zoals de status van Jeruzalem. Een nieuwe entiteit, de Palestijnse Autoriteit (PA), zou een beperkte controle krijgen over de Westelijke Jordaanoever en Gaza. Een reeks addenda volgde: het protocol van Parijs in 1994 legde de economische banden tussen Israël en de PA vast, de overeenkomst van Taba uit 1995 bevatte de veiligheidsafspraken.

Niets van dat alles was een definitieve regeling, slechts een relatie tussen de bezetter en de bezette, bedoeld om van korte duur te zijn. Beide partijen kwamen overeen besprekingen te beginnen over een definitieve tweestatenovereenkomst, die in mei 1996 zouden beginnen en in mei 1999 zouden worden afgerond.

Dat was een oefening in geleidelijkheid. Na een halve eeuw van conflict, was de gedachte, kon niemand verwachten dat Israëli’s en Palestijnen tot een alomvattende overeenkomst zouden komen. Ze moesten vertrouwen opbouwen.

Lees hieronder verder

Maar het geleidelijke karakter van het proces baande de weg voor spelbedervers. Joel Singer, een Israëlisch juridisch adviseur in 1993, wijst op het besluit een Palestijnse politiemacht op te richten, die verantwoordelijk zou zijn voor de veiligheid in delen van de Westelijke Jordaanoever. Maar de Palestijnen waren niet bereid of in staat als hulptroepen van het Israëlische leger te dienen. Er werden meer Israëlische burgers gedood door Palestijnen in de zeven jaar na Oslo dan in de zeven jaar ervoor.

Ahmed Qurei wees op een andere fout: de akkoorden hielden Israël niet tegen om nederzettingen te bouwen. In plaats daarvan creëerden ze een gevoel van urgentie. Als Israël in 1999 de grenzen had vastgelegd, hadden de kolonisten maar een paar jaar om meer land te veroveren. Tussen 1993 en 1999 stichtten ze 43 buitenposten: nederzettingen die zonder toestemming van de regering werden gebouwd. Sommige werden later goedgekeurd of samengevoegd met bestaande nederzettingen.

Het aantal kolonisten op de bezette Westelijke Jordaanoever steeg in die jaren met 58 procent, van 116.300 naar 183.900, terwijl de totale bevolking van het land met slechts 17 procent toenam. Hun aantal blijft groeien. In 1993 vormden kolonisten 2 procent van de Israëlische bevolking en 3 procent van de Joodse bevolking; nu zijn die cijfers 5 en 7 procent, en hun politieke macht is ook gegroeid.

Die ontwikkelingen hebben geholpen het proces te bederven en het idee van vrede bij beide volkeren te verzuren. Slechts 28 procent van de Palestijnen steunt vandaag de tweestatenoplossing, tegenover 53 procent tien jaar geleden. De helft van de Palestijnen wil de PA ontbinden, de meest duurzame erfenis van de akkoorden. Ook in Israël is de steun laag: slechts een derde van de Israëlische Joden is voorstander van het idee. Jonge Israëli’s groeiden op tijdens een bloedige intifada; jonge Palestijnen werden volwassen toen ze zagen hoe kolonisten het land opslokten, dat bedoeld was voor hun toekomstige staat. Het is geen verrassing dat ze allebei hun geloof hebben verloren.

Recept voor vijandschap

Toch is het ook geen verrassing dat het proces zo is gelopen. Israëli’s en Palestijnen vergelijken het idee van een tweestatenoplossing soms met het beëindigen van een ongelukkig huwelijk. Stel je voor dat je een scheiding aanvraagt, maar ermee instemt nog vijf jaar bij je echtgenoot te blijven wonen, terwijl je beslist hoe je de inboedel zal verdelen. Het is een recept voor nog meer vijandschap.

Te midden van het optimisme van begin jaren negentig leek het misschien logisch dat een paar dappere mensen een pad naar vrede konden uitstippelen, en dat hun regeringen dat pad te goeder trouw zouden volgen. Maar voor een echt vredesakkoord is een bredere steun van beide bevolkingsgroepen nodig.

Die steun was er niet in de jaren negentig, en die is er ook nu niet – niet met een extreemrechtse regering die een verbitterd, verdeeld Israël regeert, en ook niet met een aftandse Abbas, die de leiding heeft over een vleugellamme Palestijnse Autoriteit zonder gezag in grote delen van Palestina. Westerse mogendheden willen geen bemiddelaar meer spelen. Arabische leiders willen het conflict vergeten.

Voorlopig blijft Oslo over. Diplomaten beroepen zich op de akkoorden als op de catechismus van een stervend geloof, alsof nog één oefening om vertrouwen op te bouwen of nog één onderhandelingsronde een echte vrede zal opleveren. Traagheid zal ze in stand houden totdat nieuwe generaties Israëli’s en Palestijnen klaar zijn om iets nieuws te proberen – in voor- en tegenspoed.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content