De koopkrachtverhoging die niemand wil
De euro is sinds het uitbreken van de coronacrisis met 10 procent in waarde gestegen, maar het eurogebied kan zich die luxe nauwelijks veroorloven. Dat klinkt misschien vreemd, want de waardestijging van de euro maakt onze invoer goedkoper en versterkt dus onze koopkracht, iets waar we continu naar streven. Toch mag de champagne in de koelkast blijven.
De euro is sinds het uitbreken van de coronacrisis met 10 procent in waarde gestegen, maar het eurogebied kan zich die luxe nauwelijks veroorloven. Dat klinkt misschien vreemd, want de waardestijging van de euro maakt onze invoer goedkoper en versterkt dus onze koopkracht, iets waar we continu naar streven. Toch mag de champagne in de koelkast blijven. De sterkere euro heeft als vervelende bijwerking dat onze export duurder wordt en dat onze concurrentiekracht onder druk staat. Dat is meer dan vervelend in een wereld die al langer kampt met een haperende vraag. In de mondiale strijd om orders, en dus banen, zet iedereen graag het wapen van een zwakke munt in. Om John Maynard Keynes te parafraseren: je probeert je eigen welvaart te beschermen door van je buurman een bedelaar te maken.
Christine Lagarde speelt dat spel voorlopig niet mee. Er werd verwacht dat de voorzitter van de Europese Centrale Bank donderdag een poging zou doen om de euro omlaag te praten, maar Lagarde hield de grote woorden op zak. Ze verwees wel naar de stijging van de euro, liet weten dat de wisselkoers uitvoerig was besproken op de bestuursvergadering, maar besloot dat “we de klim van de euro niet moeten dramatiseren”.
Lagarde heeft een punt. De exporteurs kunnen nog leven met een euro die 1,19 dollar waard is. Dat is ongeveer evenveel als ruim 20 jaar geleden, toen de euro het leven zag. In zijn prille jaren zakte de euro tot amper 87 dollarcent, om in 2008 te pieken tot 1,6 dollar. Dat niveau lag wel boven de pijngrens. Met een koers die de voorbije jaren rond 1,1 dollar schommelde, viel de euro alles behalve een sterke munt te noemen. De handelsgewogen wisselkoers, waarbij de euro niet alleen afgezet wordt tegenover de dollar maar tegenover een korf van munten van de belangrijkste handelspartners, vertelt een soortgelijk verhaal. Bovendien lag de inflatie in het eurogebied de voorbije jaren gevoelig lager dan die bij de handelspartners. Onze export werd dus relatief goedkoper. Gecorrigeerd voor die inflatieverschillen is de euro, ook na de recente stijging met 10 procent, zelfs goedkoop te noemen.
De koopkrachtverhoging die niemand wil.
Dat komt niet slecht uit, want het eurogebied kan een zwakke euro gebruiken. De economie krimpt dit jaar met 8 procent in het eurogebied, volgens de jongste prognose van de ECB. De inflatie blijft dit jaar steken op amper 0,3 procent. In augustus was er zelfs een milde deflatie, al kwam dat onder meer door het eenmalige effect van een Duitse btw-verlaging. Toch blijft een inflatie van 0,3 procent, en volgend jaar wellicht slechts 1 procent, oncomfortabel laag en ver van de ECB-doelstelling van om en bij 2 procent. Een sterkere euro steekt geen handje toe, want de goedkopere invoer weegt op het prijspeil. Toch blijft het een vreemde, om niet te zeggen contraproductieve doelstelling om inflatie te genereren door hogere prijzen te betalen voor onze invoer. Koopkrachtverlies nastreven om banen te beschermen, is niet meteen de winnende strategie.
Een gezonde inflatie moet komen van een gezonde economie, die voldoende tewerkstelling en vraag genereert om de inflatie richting 2 procent te tillen. Het expansieve beleid van de ECB heeft heel wat ongezonde bijwerkingen, maar toch vragen heel wat waarnemers zich af of de ECB wel genoeg doet om de economie te ondersteunen. De hardnekkig lage inflatie is een duidelijk signaal dat de ECB achter de feiten aan blijft lopen. De ECB heeft de reputatie een relatief streng, of zelfs te streng, monetair beleid te voeren. De stijging van de euro is daarom ook een signaal dat de markten op langere termijn verwachten dat de ECB niet snel alle remmen los zal gooien, ook als de omstandigheden daarom vragen.
Het is veelzeggend dat Lagarde & co rustig de tijd nemen, om de strategie van de ECB te herzien, terwijl de Amerikaanse centrale bank (de Fed) vorige maand al een stevige koerswijziging aankondigde. De Fed streeft voortaan naar een inflatie van gemiddeld 2 procent, waarbij dus periodes met een inflatie van minder dan 2 procent gecompenseerd worden door periodes met een inflatie van meer dan 2 procent, voor zover de Fed dat voor elkaar krijgt. Misschien nog belangrijker is dat de Fed niet automatisch het geldbeleid krapper maakt, als de werkloosheid daalt tot een niveau dat aanleiding kan geven tot inflatie. Die reflex wordt geschrapt, omdat de historische koppeling tussen een lage werkloosheid en een stijgende inflatie gebroken lijkt. Het is afwachten of ook de ECB die stap kan doen. In dat grotere plaatje bekeken, heeft het ook niet veel zin de euro hoger of lager te praten. Zo’n discours houdt op de markten doorgaans maar enkele dagen stand. Daarna wordt overgegaan tot de orde van de dag, en zijn vooral de grotere beleidslijnen bepalend voor de wisselkoers. En die zouden het eurogebied de volgende maanden en jaren kunnen trakteren op een ongewenste stijging van de koopkracht.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier