‘De hoofdstad van Europa zijn is een opdracht’
Dirk Snauwaert maakt met zijn kunstencentrum WIELS een denkoefening over het afwezige museum voor hedendaagse kunst in Brussel. “Hoe kun je mensen verbinden? Die vraag houdt veel mensen in de museumwereld bezig.”
In Brussel zijn musea voor kant, riolen en straatlantaarns, maar de stad heeft als enige van de West-Europese hoofdsteden geen museum voor hedendaagse kunst. In de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België zit de collectie moderne kunst van na 1914 al zes jaar grotendeels in de reserve – op het werk van René Magritte na. Een rist privé-initiatieven vult een deel van die lacune op, zoals de Vanhaerents Art Collection, La Patinoire Royale en de Belfius Art Gallery. De afwezigheid van een museum voor hedendaagse kunst is nog merkwaardiger, omdat Brussel een van de wereldcentra van de kunsthandel is. De vele verzamelaars in België hebben de voorbije jaren een massa topgaleries, beurzen en kunstenaars naar Brussel gelokt.
WIELS, het kunstencentrum in de voormalige brouwerij Wielemans Ceuppens in Vorst, vervulde de voorbije tien jaar nog het meest de rol van een museum van hedendaagse kunst in de hoofdstad. “Toen we begonnen, wilden we overlappingen met collega-instellingen vermijden”, zegt directeur Dirk Snauwaert (53). “In 2009 hadden we tentoonstellingen van Luc Tuymans en Ann Veronica Janssens. Het waren de eerste expo’s van die kunstenaars in Brussel. Dan val je toch van je stoel? Het territorium is dus nog heel groot.”
Brussel is een van de machtscentra van de westerse wereld, en toch voelen we ons nog altijd de underdog
Door de jaren heeft WIELS een internationale reputatie opgebouwd. Projecten van het kunstencentrum reisden naar belangrijke musea zoals het Centre Pompidou in Parijs en Tate Modern in Londen. “Toen we in 2012 een tentoonstelling over de Poolse kunstenares Alina Szapocznikow organiseerden, was ze nog vrij onbekend. We hebben haar tot in het Museum of Modern Art in New York gebracht”, vertelt Dirk Snauwaert. “Het is een van de grootste herontdekkingen van de eenentwintigste eeuw. Dat hebben wij gedaan.”
Naar aanleiding van zijn tiende verjaardag probeert WIELS nadrukkelijk de rol van het ontbrekende museum in Brussel in te vullen. De nieuwe tentoonstelling in het kunstencentrum is bedoeld als “een blauwdruk voor een museum voor hedendaagse kunst voor de Europese hoofdstad”.
WIELS is een privé-initiatief, waar de overheid is ingestapt.
Snauwaert: “Dat gebeurde parallel. WIELS is een privé-initiatief, maar het is ondenkbaar zonder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat dit gebouw heeft gerenoveerd. Daarnaast krijgen we steun van de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap. Sinds het begin zijn ongeveer de helft van onze middelen eigen inkomsten, de helft komt van de overheid. De overheid is een goede sokkel, maar als je uitzonderlijke kwaliteit wilt, moet je daar eigen middelen bij vinden. De overheid moet er ook voor zorgen dat er een duidelijke richting is. Mensen geven niet graag steun als ze niet zeker zijn dat die aankomt.
“Maar dat WIELS is gegroeid uit een privé-initiatief, was ook een stevige basis. Ik denk niet dat je vanuit de overheid een visie kunt neerplanten in iets fragiels als cultuur. Je kunt geen instelling exploiteren zonder interesse, enthousiasme en passie.”
Bij die mecenassen zijn particulieren en bedrijven, waaronder Duvel Moortgat. Waarom investeren ze in WIELS?
Snauwaert: “Michel Moortgat heeft zich meteen geëngageerd en hij zit in onze raad van bestuur. Hij doet dat niet om het prestige, maar omdat dit een creatieve en innovatieve plek is. Dat geldt voor veel leden van de WIELS Club, denk ik. Het zijn allemaal mensen die met hart en ziel bezig zijn met hedendaagse kunst. België heeft in verhouding tot de bevolking het grootste aantal verzamelaars van hedendaagse kunst ter wereld. Velen van hen – Brusselaars, Vlamingen en Walen – zijn lid van de club, niet allemaal. De elites in Brussel, Vlaanderen en Wallonië denken wel anders, maar niet zo heel veel anders. Ik durf met trots te zeggen dat wij de meest verbindende instelling van het land zijn – meer dan de federale instellingen. We dromen ervan ook de eurocraten in Brussel aan te spreken, maar dat is niet zo vanzelfsprekend.”
WIELS is een kunstencentrum, al hoor je weleens praten over het ‘WIELS-museum’. Maar anders dan een museum hebt u geen vaste collectie.
Snauwaert: “Een museum is een plek waar kennis en informatie worden gedeeld, en waar wordt gedebatteerd over cultuur en ideeën op basis van artefacten. De tentoonstellingen in WIELS voldoen aan die vereisten, ook zonder dat we een vaste collectie hebben. Als mensen ons het WIELS-museum noemen, erkennen ze daarmee misschien dat wij in Brussel in zekere zin de rol van een museum voor hedendaagse kunst vervullen.”
Uw nieuwe tentoonstelling is ook een denkoefening over het museum van de eenentwintigste eeuw. U houdt andere musea een spiegel voor.
Snauwaert: “De musea hebben altijd de opdracht gehad de natie historisch te funderen. Dat hebben ze heel goed gedaan. Maar je moet de geschiedenis telkens weer heruitvinden en opnieuw verwoorden. Zo is België gebouwd op Congo. In onze kunstmusea zie je daar niets van. We hebben er een speciale instelling voor gebouwd, het Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. Voor de Shoah moet je naar de Kazerne Dossin in Mechelen. Thema’s die onbehagen oproepen, duwen we naar de periferie. Er blijft een abstracte, gerationaliseerde geschiedenis over.
“Ook van de vraagstukken waarover in de media en het parlement wordt gedebatteerd – emancipatie, migratie of andersheid – zie je in veel musea niets. Brussel was de eerste stad in Europa waar de meerderheid van de inwoners een niet-Belgische afkomst heeft. Daar moet je rekening mee houden, anders ben je niet relevant meer. Al die bevolkingsgroepen hebben andere verhalen, maar ze hebben ook veel gemeen. Hoe kun je mensen verbinden en ervoor zorgen dat er een identificatie ontstaat? Die vraag houdt veel mensen in de museumwereld bezig.
“Het museum moet weer een forum worden. In deze buurt wonen Polen, Brazilianen en Marokkanen. WIELS is een plek die niet-etnisch is, waar iedereen over de vloer kan komen en zich oké kan voelen. Daarom doen wij ook aan buurtwerking en alfabetisering.”
Veel musea zoeken de confrontatie liever niet op.
Snauwaert: “Collega’s in Parijs zeggen: we kunnen niet veranderen, want de Aziatische toeristen willen alleen de clichés zien. Maar moet je dan alleen voor de hotels en de restaurants collecties hebben? Wat doen musea nog, en waarom herkent een bevolking zich daar wel of niet in, daar gaat het om. De kunst moet wel blijven vooropstaan. Kunst is geen illustratie of een vorm van journalistiek.”
De tentoonstelling toont hoe de collectie van een museum van hedendaagse kunst in de Europese hoofdstad er kan uitzien?
Snauwaert: “Het is een constructieve denkoefening. We willen niets afbreken. We zeggen wel: dit ontbreekt. In Brussel heb je ook het grote probleem dat er geen platform met enige ambitie is.”
De federale kunstmusea in Brussel, de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België en het Museum voor Kunst en Geschiedenis zouden zo’n platform kunnen zijn. Ze hebben het potentieel om naast de beste musea in Europa te staan, maar ze blijven op de sukkel.
Snauwaert: “De debacles van die musea zijn de context waaruit de tentoonstelling is gestart. Het belangrijkste is dat die gebouwen ingrijpend moeten worden gerenoveerd, zo vlug mogelijk. Maar hoeveel ministers en staatssecretarissen hebben daar al geen plannen voor gemaakt? Het komt twintig jaar te laat, er wordt nog gepraat over een medicijn als de patiënt allang overleden is. Als je daarnaar kijkt, kun je alleen maar concluderen dat niemand nog geïnteresseerd is in het federale België. We willen geen gemeenschappelijke geschiedenis meer schrijven.”
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaat wel in zijn eentje in zee met het Centre Pompidou in Parijs, dat in 2020 een filiaal opent in de Citroën-garage. Dat museum hadden de verschillende beleidsniveaus toch samen kunnen invullen?
Snauwaert: “We hebben genoeg kennis, erfgoed en cultuur om ons niet te laten koloniseren. In de jaren tachtig was het in België nog bon ton zich klein te voelen tegenover de grote kunstcentra. We dachten dat we aan de rand van de wereld lagen. Dat is allang niet meer zo. Brussel heeft de Europese Unie en de NAVO in zijn achtertuin, het is een van de machtscentra van de westerse wereld, en toch voelen we ons nog altijd de underdog. Buitenlandse collega’s kunnen dat absoluut niet begrijpen. De hoofdstad van Europa zijn is een opdracht, en dat is een andere opdracht dan de hoofdstad van chocolade, bier en pralines te zijn.
“De bestuurlijke incompetentie van dit land is zo schrijnend, zeker als het om Brussel gaat. Er is geen logica. Over de musea wordt niet overlegd, evenmin als over de geluidsnormen en de tunnels. In WIELS onderhouden wij contacten met onze collega’s in Vlaanderen en Wallonië. Dat is niet moeilijk, hoor. Dus wat is het probleem? Het draait om macht, zoals in de middeleeuwen.”
De voorbije jaren was er een invasie van galeries en kunstenaars in Brussel. Hoe komt dat?
Snauwaert: “Brussel heeft altijd al een kunstmarkt gehad, al sinds de tijd van de Bourgondische hertogen. De voorbije jaren heeft de invoering van een vermogensbelasting in Frankrijk een rol gespeeld, denk ik. Driekwart van de gefortuneerde Fransen die uit hun land zijn vertrokken, heeft zich in Brussel gevestigd. Ze hadden ook voor Genève kunnen kiezen, maar deze stad is zo gemengd dat iedereen zich er goed voelt.
“Brussel is een powerhouse van creatie, er is een enorme instroom van talent. We beleven een gouden tijd, zoals in de jaren 1890 tot 1905. En er is niet alleen kunst, er is ook dans, theater en muziek.”
Draagt WIELS daartoe bij?
Snauwaert: “WIELS heeft een residentieprogramma, waar jonge kunstenaars uit de hele wereld op afkomen. Veel studenten op de elitekunstscholen in Londen, Amsterdam en Frankfurt willen na hun opleiding naar Brussel komen. Er is een vibe onder die generatie: Brussel is de plaats waar je moet zijn. We krijgen 300 aanvragen per jaar, we kunnen het bijna niet bolwerken. We stellen de residenten een atelier ter beschikking en ze krijgen begeleiding. Ze blijven hier drie maanden tot een jaar. Na hun verblijf kunnen ze hun werk tonen in een projectruimte in de stad. Jana Euler, van wie werk te zien is op de tentoonstelling, heb ik ontdekt door het residentieprogramma.
“We hebben al 135 residenten gehad. Ze komen op een cruciale leeftijd. Hier ontstaan vriendschappen voor het leven, sommigen houden jarenlang contact met ons. Dat zijn allemaal mensen die een ambassadeursrol vervullen. De kunstenaars en de verzamelaars doen meer voor de reputatie van dit land dan de instellingen. En dat zeg ik met pijn in het hart.”
Het afwezige museum loopt van 20 april tot 13 augustus in WIELS in Vorst.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier