Leve de staatsschuld
In het financieren van de gigantische overheidsschuld vonden de banken en de overheid elkaar wonderwel. Ruim 5000 miljard frank aan overheidsvorderingen staat geboekt in de bankbalansen. Maar het lucratieve verstandshuwelijk loopt op zijn laatste benen.
Omdat de Belgische overheid in de jaren ’70 en ’80 zo’n reusachtige kapitaalbehoeften had, vonden de opeenvolgende regeringen de prijs waartegen ze dat enorme volume financierden van ondergeschikt belang. Met jaarlijkse tekorten die soms opliepen tot 500 miljard frank kwam het er vooral op aan de staatsschuldbewijzen verkocht te krijgen. Daartoe vond de overheid een geschikte partner in de financiële instellingen (zie grafiek 1). Die verzamelden de spaargelden van de burgers en sluisden ze door naar de overheid : in de periode van de jaren ’70 tot vandaag wendden de banken van elke 100 frank verzamelde deposito’s gemiddeld 33 frank aan om de overheid te financieren ; veel meer dus dan de banken in Denemarken (22 frank), Nederland (18), Oostenrijk (18), Zweden (16), Duitsland (16), Frankrijk, de VS enzovoort. Het consortium van banken verbond er zich immers toe de overheidsschuld op te nemen en werd daarvoor met rijkelijke marges vergoedt. Tot minister van financïen Maystadt in 1991 de Belgische financiële markten hervormt : meer marktwerking moet de vette marges afromen. De minister slaagt daar ook in omdat de concurrentie tussen de banken om de nog altijd begeerde overheidstitels de prijzen drukt. Zo kan de overheid aan een lager tarief de kapitaalmarkt in Belgische frank blijvend voor zich opeisen. De minister drukt de rol van de banken verder terug door rechtstreeks een beroep te doen op de privé-spaarder aan de hand van de Philippe-volksleningen of de staatsbon waarvoor vandaag duchtig campagne wordt gevoerd.
Crowding out.
Niettemin spelen de banken in de Belgische economie nog steeds een belangrijke intermediatierol. Ze transfereren middelen van surplus-sectoren naar sectoren met tekorten. “Voor de banken speelt het geen rol welke sectoren deficitair zijn. Is dat de overheid, dan spelen we gewoon bankier voor de overheid,” klinkt het in bankkringen (zie grafiek 2). Dat de banken incontournable zijn in het versassen van kapitaal hangt samen met het ontbreken van een beurscultuur en forse institutionele beleggers (pensioenfondsen) in België. De surplusgelden zitten versnipperd bij de particulieren. Die fondsen verzamelen o.a. via het uitgebreide kantorennetwerk behoort tot de specialiteit van het Belgische bankwezen.
De banken wílden ook niet meteen een goed functionerende kapitaalmarkt in BEF. Dat zou alleen maar het lucratieve pact met de overheid ondermijnen. Intermediatie blijft hun core-business : de ingezamelde middelen tegen hogere rentevoeten alloceren, vormt de belangrijkste bron van inkomsten voor de banken. Zo waren in 1994 de netto-rente-inkomsten goed voor maar liefst 75 % van de totale inkomsten in de banksector.
Datzelfde kantorennetwerk wordt evenwel onvoldoende aangewend om deze middelen gediversifieerd te investeren. Meer dan 30 % van de verzamelde deposito’s vloeit rechtstreeks door naar de overheid. Op de vraag waarom niet meer kredieten aan de privé-sector worden toegekend, kaatst de bankwereld de bal terug : de slappe conjunctuur maakt dat er gewoon onvoldoende vraag komt vanuit die hoek om alle toevloeiende middelen opnieuw in de privé-sector aan te wenden. “Het is dan een verstandige reflex van de banken om die surplussen in risicoloze buffers onder te brengen. In overheidspapier bevoorbeeld,” verdedigt Eddy Plettinck, hoofdeconoom van het Gemeentekrediet, de banksector.
Maar die argumentatie blijft niet overeind : de banken fungeren immers al 25 jaar als middelenvergaarder voor de overheid, en ze kunnen moeilijk volhouden dat er al die tijd een slabakkende conjunctuur heerste. De echte verklaring ligt dan ook in het feit dat te weinig kredieten aan de privé-sector een even hoog rendement konden bieden als een overheidsobligatie die op de koop toe een lagere risicograad heeft. De rente daarop werd omhooggejaagd door de geldhonger van de overheid. De kredietvraag van de privé-sector werd/wordt aldus verdrongen in deze oneerlijke concurrentieslag met de overheid. Steeds minder privé-projecten kunnen de kredietlast dragen, terwijl het aantrekkelijker wordt om in overheidspapier te beleggen : in economenjargon heet dat het crowding-out-effect. De banken beleggen dan ook wat graag hun surplusmiddelen in de veilige buffer van overheidspapier. Ze argumenteren daarbij dat dit een stabiele bron van rente-inkomsten omvat als tegenpool voor het toenemend aantal slechte kredieten in tijden van recessie.
De prikkel voor de banken om alternatieve bestedingsmiddelen op te sporen is daardoor afgebot. De bankactiviteit zelf was de jongste jaren grotendeels minder rendabel dan een belegging in overheidspapier ! Maar liefst 71 van de 102 in België gevestigde banken halen een rendabiliteit op het eigen vermogen van minder dan 7,7 % (het rendement op een langlopende overheidsobligatie in 1994). In termen van het globale balanstotaal van de banken betekent dit dat 63 % geen rendement van 7,7 % behaalt.
Trekken we de redenering verder door, dan kan de privé-spaarder maar beter zijn spaargelden zelf en zonder bankkosten naar de schatkist dragen. (Ook de bankiers zelf zouden dan maar beter hun bankactiviteiten op nul zetten en het geld meteen in de schatkist deponeren.) “Het verwaarlozen van de klantenrelaties wanneer de bankwereld simpel doorgeefluik speelt, kan de banken nog zuur opbreken,” zegt professor Jef Vuchelen (VUB). “Nu onderbenutten de banken hun kantorennetwerk in het aanwenden van de deposito’s.”
Cooke-ratio.
De vlucht in overheidspapier wortelt in nog andere factoren. Naarmate ze kredieten toestaan, moeten de banken daar eigen vermogen tegenover plaatsen als buffer. Dat is vastgelegd in de Cooke-ratio, vastgelegd door de Bank voor Internationale Betalingen(BIB) in Genève. Hoe hoger de risicograad van het krediet, hoe meer eigen vermogen vereist is. Voor het risicoloze overheidspapier echter moet de banksector 0 % (nul procent) eigen vermogen aanleggen, terwijl voor een bijkomend particulier krediet de door de BIB vereiste 8 % additioneel eigen vermogen moet worden aangelegd. Eigen vermogen is duur omdat de investeerders bovenop de “gewone” vergoeding voor het ter beschikking stellen van hun kapitaal ook extra vergoed moeten worden voor het genomen risico. Beide samen vormen de kapitaalkosten van het eigen vermogen, waarvoor in de banksector doorgaans een cijfer van 12,5 % wordt genoemd. Het voorgaande impliceert dan ook dat een privé-krediet een hoger rendement moet bieden dan een overheidstitel om voor de bank een zelfde rendement op het eigen vermogen te behalen. Qua kredietneming verschafte de overheid zichzelf dus een concurrentievoordeel ten opzichte van de privé-sector. Voor de banken is het interessanter te beleggen in een obligatie van een tot over de oren in de schuld stekende overheid dan in een obligatie met eenzelfde rendement van een zeer kredietwaardige onderneming.
Massaal overheidspapier opnemen, biedt de banken dan ook een binnenweg om aan de vereiste kapitaalratio’s, zoals de hoger vermelde Cooke-ratio, te voldoen. De rente-inkomsten op overheidspapier laten de banken toe meer winst te genereren zonder het eigen vermogen op te trekken. Die winsten kunnen dan aangewend worden om het eigen vermogen aan te dikken.
Zeker in periodes met een steile rentecurve legt deze strategie de banken geen windeieren. De grondstof van de banken (deposito’s) is gemiddeld met een kortere looptijd aangetrokken dan de besteding van die middelen. Dat is bijzonder winstgevend als de rentevoeten op langere termijn een pak boven die op korte termijn liggen. Om dezelfde reden zijn dalende rentevoeten een zegen voor de banken vooral voor diegene die relatief meer activa met een langere looptijd (zoals overheidspapier) in portefeille hebben. Met de steile rentecurven én de dalende rente vandaag is het tweemaal feest voor de banken. De kater kan evenwel ook dubbel zo groot zijn als de rente-evolutie zich omkeert. De Belgische banken gevoelig aan de rentesprongen hebben er dan ook alle belang bij de staatsschuld vlot te financieren om de rentevoeten laag te houden (zie grafiek 3).
De renteschommelingen op overheidspapier hebben nochtans maar een vertraagde en gedempte impact op de winstcijfers, omdat het grootste deel ervan geboekt is aan historische waarde, en niet aan marktwaarde zoals dat in de Angelsaksische landen gebeurt. “Doe dit ook in België en in een periode van dalende rente boeken de banken monsterwinsten en dito belastingen terwijl in periodes van stijgende rentevoeten de meeste banken de boeken kunnen dichtdoen,” vertelt een insider.
Eén en ander heeft tot gevolg dat de Belgische financiële instellingen in vergelijking met die uit de buurlanden weinig eigen vermogen bezitten. Het eigen vermogen zelf omvat bovendien weinig kernkapitaal. Goedkopere achtergestelde leningen vullen het eigen vermogen aan. Dat vertekent het beeld van de behaalde nettowinst ten opzichte van het eigen vermogen. Een correctere weergave van de rendabiliteit van het bankwezen toont de ratio van de nettowinst in verhouding tot de ingezette werkmiddelen. Meteen valt de Belgische banksector dan onder het EU-gemiddelde (zie grafiek 4).
Big Bang.
De cijfers van grafiek 4 illustreren ook dat sinds de hervorming van de financiële markten de Big Bang de rentemarge op overheidspapier voor de banken gevoelig daalde. “De primary dealers hebben nog niet veel plezier beleefd aan hun geprivilegieerd statuut op de markt van de gedematerialiseerde overheidseffecten. De concurrentie perst er de winstmarges uit,” vertelt Dirk Bruneel, voorzitter van het directiecomité van Bacob. Zolang de overheid kapitaalnood heeft, zal ze de kapitaalmarkten voor zich reserveren opdat de overheidsobligaties ook voor de banken aantrekkelijk zouden blijven. “Daarom ook heeft de staat de euromarkt doelbewust fiscaal oninteressant gelaten in Brussel en cadeau gedaan aan Luxemburg,” gaat Dirk Bruneel voort.
Zelfs indien de banken het zouden willen, dan nog kunnen ze nauwelijks van hun bestaande stock overheidsschulden af. De markt kent een beperkt aantal hoofdzakelijk Belgische spelers, wat de liquiditeit allesbehalve ten goede komt. Elke partij volgt de bewegingen van zijn confraters op de voet.
Dat maakt dat een groot deel van de middelen vastgeklonken zit in de balansen, waardoor de banken met lede ogen moeten toekijken hoe de rentemarges afbrokkelen. Met een marge van 1,42 % (netto financiële ontvangsten t.o.v. de werkmiddelen van derden) scoort België ruim onder het Europees gemiddelde (1,93 %).
De banken verbonden hun lot aan dat van de overheid (zie kader : Rente-rampen) in plaats van nieuwe markten te zoeken. Dat hypothekeert hun winstpotentieel op langere termijn. In de toekomst zullen de banken de steven opnieuw naar de privé-sector moeten wenden om de rendabiliteit op te trekken, teneinde de concurrentie in de euro-markt aan te kunnen. Ook de relatieve afbouw van de kapitaalbehoeften van de overheid maakt dat deze voormalige goudader voort verschrompelt.
Bovendien is binnenkort ook het feestje met de Cooke-ratio voorbij : op Europees vlak staan algemene capital adequacy standards (normen voor het vereiste eigen vermogen) in de steigers waarbij ook overheidspapier niet ontzien wordt. Naast het kredietrisico (waar een overheidslening verondersteld wordt immuun voor te zijn) wil men ook het prijs-of marktrisico (de renteschommelingen waar het Belgische bankwezen zeer gevoelig voor is) indekken. Banken zullen dan ook nog vaker een beroep doen op de kapitaalmarkten dan recentelijk het geval was om het eigen vermogen op te krikken.
Ondertussen zitten de banken met vorderingen ten belope van ruim 5000 miljard frank op de overheid. “Moet iemand je 10.000 frank, dan heeft hij een probleem, moet iemand je 10 miljoen frank, dan heb jij een probleem,” is een zinsnede die van toepassing is op de relatie banken-overheid. Maar de strategie die de banken tot nu toe hebben gevolgd, bestaat erin dat probleem te verdoezelen. De jongste jaren hebben ze die strategie wel aangevuld met het zoeken naar een meer gediversifieerde activaportefeuille. Maar goed ook, want : een gediversifieerde portefeuille koppelen aan een degelijk risicobeheer, en daar de looptijd van de middelen en kredieten op afstemmen, dát is de ware bankiersstiel.
DAAN KILLEMAES
Voor de banken is het interessanter te beleggen in een obligatie van een tot over de oren in de schuld stekende overheid dan in een obligatie met eenzelfde rendement van een zeer kredietwaardige onderneming. De Big Bang van Maystadt heeft de vette marges
Slechts 32,5 % van het balanstotaal wordt aangewend voor privé-kredieten.
Hoe lager de langetermijnrente, hoe hoger het winstpotentieel van de banken, zoals de beursindex van de banksector aangeeft.
Het gebrek aan eigen vermogen beïnvloedt de rendabiliteit op het eigen vermogen kunstmatig positief. De rendabiliteit t.o.v. de ingezette werkmiddelen geeft een duidelijker en minder rooskleurig beeld van de rendabiliteit van de bankactiviteit in België.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier