Laatbloeier
De controversiële architect Frank Gehry vertelt hoe het succes van het Guggenheim Museum in Bilbao zijn leven heeft veranderd.
Kruip even in de huid van Frank Gehry. Je hele leven krijg je als architect alleen maar negatieve kritiek. Op 60-jarige leeftijd win je voor de eerste keer een openbare aanbesteding, maar het project wordt tien jaar lang in de koelkast gestopt. Dan ontwerp je een nieuw museum voor de Stichting Guggenheim in Bilbao, dat prompt als een meesterwerk wordt bestempeld.
“Ik was echt overdonderd,” bekent Gehry. “Op de lange duur raak je het immers gewoon dat je werk afgebroken wordt – en dan gebeurt plotseling het tegenovergestelde… Was ik 30 jaar jonger geweest, dan zou ik uit de bol zijn gegaan. Maar ik ben nu 70, en dan leer je de zaken wel relativeren. In elk geval kan ik waardig met pensioen gaan, ook al zou Bilbao het enige geslaagde project blijven in mijn hele carrière.”
Aan rusten denkt hij echter nog niet. Op de agenda van zijn kantoor in Santa Monica staat niet alleen het Experience Music Project voor Seattle, maar tevens een nieuw gebouw voor het Massachusetts Institute of Technology en een business-school voor Case Western University in Cleveland. Gehry heeft ook een paar kleinere projecten op stapel staan, waaronder een uitbreiding van zijn museum voor de Zwitserse meubelfabrikant Vitra, een kunstgalerie in Mississippi en een centrum voor oncologie in Schotland. En binnenkort starten de bouwwerken voor zijn eerste openbare opdracht, de Disney Concert Hall in Los Angeles.
Had Guggenheim niet zoveel positieve kritiek geoogst, dan was het Disney-project waarschijnlijk nooit van de grond gekomen wegens financiële problemen en administratief gekibbel. “Dankzij het succes van Bilbao zijn de opdrachtgevers ermee doorgegaan,” vertelt hij. “Eigenlijk had ik nooit gedacht dat ik die wedstrijd zou winnen. Het bestuur van Los Angeles heeft me meer dan eens links laten liggen; ze zagen mij als iemand die alleen maar werkt met platen metaalgaas, gegolfd plastic en triplex.”
Frank Gehry beschikt nu over de zeldzame luxe dat hij zijn oorspronkelijk ontwerp kan verfijnen. “Die maquette staat al tien jaar in mijn kantoor,” zegt hij. “Als je zo’n ding lang genoeg kunt bekijken, merk je vanzelf allerlei kleine onvolmaaktheden, en ik heb nu ook de tijd om die recht te zetten.”
De strijd
met het establishment van Los Angeles lijkt hij te hebben gewonnen, maar toch voelt Gehry zich nog altijd een buitenstaander: “Als je het grootste deel van je leven een vreemde eend in de bijt bent geweest, dan blijft dat gevoel hangen.” Van bij het begin van zijn carrière was hij een outsider; net als Sir Norman Foster in Engeland behoorde hij tot het handjevol zonen van de arbeidersklasse die doordrongen tot het architecturale establishment, een traditioneel kringetje van rijkeluiskinderen met relaties. Maar zijn bijwijlen nogal bruuske no-nonsense aanpak en zijn voorkeur voor platen metaalgaas, gegolfd plastic en triplex maakten de weg voor Gehry veel langer en steiler dan voor de meer ‘beschaafde’ Sir Norman.
Gehry beschouwt architectuur als “een middel om in onze tijd een eigen levenswijze te vinden en deze tot uiting te brengen.” Hij benadert architectuur als een psychoanalytische oefening, waarbij het ontwerpproces dient om de populaire cultuur te ontdekken en er eigen conclusies uit te trekken. Dit resulteerde in een aantal gebouwen die er even gebroken en brutaal uitzien als de samenleving die hij analyseert. Zo bijvoorbeeld de woningen in Los Angeles die hij ontwierp als ‘stedelijke vestingen’, waaronder ook zijn eigen woonst in een verder nogal onopvallende straat van Santa Monica: met hun beschermende wanden van triplex en metaal lijken ze zich te willen verdedigen tegen het geweld van de hedendaagse stad. De buren zijn er niet over te spreken, maar volgens Frank Gehry is dit ‘architecturaal harnas’ heel wat minder afstotelijk dan de aanblik van lelijke muren, Romeinse nepfonteinen en voortuintjes die als parkeerplaats dienen voor caravans en plezierboten.
Voor de bewonderaars van Gehry vertonen al zijn gebouwen dezelfde kunstzinnige gevoeligheid als die van zijn ‘held’ Le Corbusier. Ondanks de oppervlakkige excentrieke trekjes hebben ze dezelfde perfecte proporties als beeldhouwwerken; in die zin heeft hij ze trouwens ontworpen. Jarenlang doorkruisten ‘Gehry-junkies’ de voorsteden van LA om zijn gebouwen te bekijken, maar het grote publiek ontdekte hem pas toen hij de kans kreeg om op grotere schaal te werken met het Guggenheim Museum in Bilbao.
Guggenheim-directeur Thomas Krenz en de Baskische regering gaven Gehry ‘carte blanche’ om een revolutionair architecturaal monument neer te zetten dat, naar men hoopte, een toeristische trekpleister voor Bilbao zou worden net als de ‘grands projets’ eertijds in Parijs. De respons van het publiek overtrof de wildste verwachtingen: het eerste jaar trok het museum anderhalf miljoen bezoekers, van wie er heel weinig naar Bilbao gekomen zouden zijn als het gebouw er niet had gestaan.
In Panama,
het land waar zijn vrouw Berta vandaan komt, is Gehry nu bezig met een nieuw project dat hem nauw aan het hart ligt en waarmee hij een gelijkaardig effect hoopt te bereiken als in Bilbao. Het gaat om een ontwerp dat het historisch moment moet vereeuwigen waarop het Panamakanaal door de Verenigde Staten aan Panama wordt overgedragen (31 december 1999).
Toen hij de plannen onder ogen kreeg voor het bouwproject langs het kanaal, viel Gehry bijna letterlijk achterover. “Het was echt beneden alles: de ergste postmodernistische pastiche die ik ooit heb gezien, zelfs nog slechter dan tweederangsarchitectuur. Mocht dit doorgaan, dan werd de hele omgeving om zeep geholpen. En dat zou tragisch zijn, want Panama is een fantastisch land met een grote natuurlijke rijkdom en energieke inwoners.”
Frank Gehry omringde zich met een groep architecten, onder wie zijn oude vrienden Harry Cobb van IM Pei in New York en Bob Tannen uit New Orleans; verder nog jonge talenten zoals de Amsterdammer Ben Van Berkel en de New Yorkse Lindy Roy. Ze trokken samen naar Panama City om daar kennis te maken met de plaatselijke architecten. “Uit mijn eigen ervaring in LA weet ik dat de inbreng van buitenlandse architecten de inzet verhoogt,” zegt hij, “er wordt gedebatteerd op een hoger niveau en de mensen gaan harder werken. Als dit team een tiental degelijke projecten kan ontwikkelen die de internationale belangstelling wekken en waarover geschreven wordt, dan zal dit voor Panama het verschil maken.”
De regering van Panama heeft haar zegen gegeven, niet het minst omdat Gehry’s schema wonderwel past in haar eigen plannen om het land te promoten als een eco-toeristische bestemming. “Ik zie het echter niet als een persoonlijk project van mij alleen,” benadrukt de architect. “Als er grootse plannen op tafel liggen waarin mijn manier van werken ingepast kan worden, wil ik altijd graag meedoen. Maar ik zou nooit gelukkig zijn met een systeem waarin ik mijn ding doe en de anderen alleen mogen toekijken.”
Na zijn eigen jarenlange strijd voor erkenning lijkt Frank Gehry graag een soort ‘vader’ te spelen voor jonge architecten met wie hij samenwerkt. Toch heeft hij ook nog steeds de drang om zijn eigen werk te verdedigen. “Elke opdracht heeft nog altijd iets beangstigends,” zegt hij. “Ik weet nooit van tevoren hoe ik het ga aanpakken en hoe het eruit gaat zien. Zo ben ik altijd geweest; ik zal wel een ‘laatbloeier’ zijn, denk ik…”
TEKST: ALICE RAWSTHORN
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier