KUNST BINNEN DE LIJNTJES
China 8 is de grootste buitenlandse happening van hedendaagse Chinese kunst ooit. In negen musea in acht steden in het Ruhrgebied zijn vijfhonderd werken van 120 kunstenaars te zien. Kunst die het regime ter discussie stelt, is niet welkom.
Duisburg, Düsseldorf, Essen, Gelsenkirchen, Hagen, Marl, Mülheim an den Ruhr en Recklinghausen. Stuk voor stuk stellen die steden in het Ruhrgebied — dicht bij de Belgische grens — hun musea open voor expo’s van hedendaagse Chinese schilderkunst, video, fotografie, design, installaties en beeldhouwkunst. Maar als u dacht daar het werk van ‘s lands beroemdste kunstenaar, Ai Weiwei, te kunnen bewonderen, komt u bedrogen uit. Sinds Ai zich een paar jaar geleden expliciet met politiek ging bemoeien, heeft hij huisarrest en wordt zijn werk uit dat soort expo’s geweerd. Ook wie verwacht dat de wonden van de Chinese maatschappij op deze tentoonstellingen worden blootgelegd, vist achter het net.
Grote namen zijn er nochtans genoeg op China 8. Denk maar aan Xu Bing, die eind jaren tachtig internationaal furore maakte met zijn installatie Book from the Sky, of aan Ding Yi, die van het zetten van kruisjes zijn handelsmerk maakte. Of neem Fang Lijun en Yue Minjun, de zogenoemde cynische realisten, met hun grijnzende en gapende personages. U kent mogelijk ook nog de dinosaurussen van beeldhouwer Sui Jianguo of de ‘herinneringsbeelden’ van Zhang Xiaogang. Zijn schilderij Forever Lasting Love werd in 2011 voor 10 miljoen dollar geveild bij Sotheby’s.
Tijdens de Culturele Revolutie van 1966 tot 1976 verdwenen negen op de tien Chinese kunstenaars achter de tralies. Vandaag de dag vermaken ze zich op chique recepties met cultuurfunctionarissen, vastgoedprinsen en supermodellen.
No Name
Het verhaal van de hedendaagse Chinese kunst begon begin jaren zeventig met weinig bekende, ondergrondse collectieven. Belangrijk was de No Name Group, die in 1973 werd opgericht. Ze bestond uit inwoners van Peking die geen formele artistieke opleiding hadden genoten en clandestien westerse kunstboeken met elkaar deelden. Ze schilderden zelfportretten en landschappen — een subversieve daad in het China van toen.
Een andere groep bestond uit amateurfotografen, die in april 1976 besloten de spontane volksuiting van verdriet over de dood van premier Zhou Enlai vast te leggen. Ook dat lag gevoelig: veel burgers beschouwden niet Mao, maar eerste minister Zhou als de enige rechtmatige leider.
In 1979 trad Deng Xiaoping aan en werd de Opendeurpolitiek gelanceerd. Op 27 september van dat jaar organiseerden 23 kunstenaars de eerste Ster-tentoonstelling. Op het hek rondom de National Art Gallery in Peking toonden ze 150 werken, waarin ze vooral een geloof in de transformatie van China uitdrukten. Het evenement werd snel gesloten, maar tienduizenden burgers hadden de expo in die korte tijd gezien. Later betuigde het systeem zijn steun. Een tweede Ster-tentoonstelling vond plaats in augustus 1980, deze keer in het museum zelf.
Westerse kunst
In de jaren tachtig werd de westerse kunst razendsnel ontdekt in China. Er verschenen nieuwe kunsttijdschriften en vertalingen. Ook de kunstacademies in Peking, Hangzhou of Chongqing die hun deuren opnieuw hadden geopend, speelden daarin een belangrijke rol. Hun boeken en leerprogramma’s waren dan wel verouderd, maar het werden ontmoetingsplaatsen voor gelijkgezinden met een hang naar experiment.
Vanaf 1985 werden heel wat kleine, onafhankelijke evenementen georganiseerd, die later de Art New Wave werden genoemd. Ze mondden uit in de eerste grote overzichtstentoonstelling van nieuwe Chinese kunst, China/Avant Garde. Er was veel opmerkelijk werk te zien, onder meer van de broers Gao. Zij toonden een gigantische, androgyne figuur, met enorme borsten en een joekel van een penis, vervaardigd uit rubberen ballonnen en opgeblazen condooms.
De tentoonstelling kreeg ook internationaal aandacht, al was het maar omdat op de openingsdag een onaangekondigd schietincident plaatsvond, waarbij twee artiesten hun werk onder vuur namen. Ze werden gearresteerd en de expo moest de deuren sluiten, wat tot veel geruzie leidde. Sommige kunstenaars vonden dat avant-garde alleen mogelijk is buiten de gevestigde instituten, terwijl anderen wilden samenwerken met de overheid om het systeem van binnenuit te moderniseren.
“Fundamenteel zagen kunstenaars zich in de jaren tachtig als deelnemers aan een uitgestelde moderniseringsbeweging”, schrijft professor Wu Hung in zijn vorig jaar verschenen standaardwerk over hedendaagse Chinese kunst. “Ze waren er vast van overtuigd dat ze de Chinese cultuur nieuw leven konden inblazen met de westerse esthetiek en filosofie.”
Bloedbad op Tiananmen
Deels door het bloedbad op Tiananmen verkasten meer dan duizend Chinese kunstenaars eind jaren tachtig en begin jaren negentig naar Europa, Japan, Australië en de Verenigde Staten, op zoek naar artistieke vrijheid. Een aantal van hen, onder wie Cai Guo-Qiang en Xu Bing, maakten er heel snel naam. De meesten keerden na de eeuwwisseling naar China terug. Velen deden dat om er lucratieve projecten te realiseren, of ze zochten er goedkope grondstoffen en arbeidskrachten, om megagrote werken te kunnen realiseren.
Ondertussen verhuisden ook steeds meer kunstenaars uit de provincie naar grote urbane centra als Peking, waar heuse kunstenaarsdorpen of yishucun ontstonden. De eerste gemeenschap vestigde zich in de ruïnes van de Yuanmingyuan, het Zomerpaleis dat anderhalve eeuw daarvoor door Britten en Fransen was verwoest. Het was niet alleen een goedkope logeer- en werkplek, artiesten hingen er ook een nieuwe, alternatieve levensstijl aan. Yuanmingyuan werd al snel ontdekt door kunsthandelaars uit Hongkong, Taiwan en het Westen, wat in 1993 uitmondde in de eerste uitnodiging voor de Biënnale van Venetië.
“Zo transformeerde de hedendaagse kunst zich van een beweging die reageerde op de binnenlandse politieke situatie tot een stroming die zich onder internationale invloed ontwikkelde”, schrijft Wu Hung.
Naakt in een smerig toilet
Met buitenlandse fondsen werden de eerste private galeries geopend, enkele buitenlandse collectioneurs begonnen systematisch werken te verzamelen en steeds meer kunstenaars namen deel aan internationale expo’s. In 1990 toonden negen artiesten hun werk op het Parijse Salon de la Jeune Peinture, en twee jaar later namen vele anderen deel aan de parallelle expo van Documenta 9 in Kassel.
In de kunstenaarsdorpen werd volop geëxperimenteerd met nieuwe media als video, installaties, fotografie en performance. Zo ging kunstenaar Ma Liuming in Fen-Ma Liuming’s Lunch naakt achter een kookpot met aardappelen staan. Zijn vriend Zhang Huan liet zich voor 12 Square Meters insmeren met een mengeling van honing en vissaus, en bracht een vol uur naakt door in een smerig toilet. Fotograaf Rong Rong maakte videobeelden van een stoïcijnse jongeman, van wie het lichaam en het gezicht overdekt zijn met ongedierte.
Hoge vlucht
Tussen 2003 en 2008 was Chinese hedendaagse kunst het snelst groeiende segment van de internationale kunstmarkt. De doeken van bekende Chinese artiesten behoorden in 2007 tot de duurste van de levende kunstenaars. Ze kwamen in de buurt van werk van Jeff Koons en Damien Hirst, blijkt uit de Art Price Index.
Ook het aantal galeries nam een hoge vlucht. Voor 2000 waren er nauwelijks vijf in heel Peking, acht jaar later was dat aantal gestegen tot driehonderd. Ook in Sjanghai waren er toen al meer dan honderd.
Daarnaast kwamen er ook steeds meer kunstbeurzen en kunstdistricten bij. Die districten verschilden fundamenteel van de kunstdorpen van een decennium eerder. Ze zijn niet halflandelijk, maar juist goed gelegen en voorzien van winkels en coffeeshops. Het bekendste district is 798, een voormalige Oost-Duitse munitiefabriek in Bauhaus-stijl. In 2002 opende de eerste galerie daar haar deuren, tegen 2008 waren er 150.
De hausse in de kunstmarkt zette ook veel Chinese ondernemers en vastgoedontwikkelaars ertoe aan privémusea te openen. Een aantal daarvan zijn non-profitorganisaties, zoals het Ullens Center for Contemporary Art, een Belgisch initiatief dat in 2007 zijn deuren opende.
Biënnale van Sjanghai
Het verhaal van de hedendaagse Chinese kunst gaat niet alleen over centen, maar ook over officiële status. “In de voorbije vijftien jaar zijn de Chinese avant-gardekunstenaars opgeklommen tot de culturele elite”, schrijft Wu Hung. Het startsignaal voor die ommezwaai werd eind 2000 gegeven, met de organisatie van de derde Biënnale van Sjanghai. Niet alleen werden voor dat officiële platform tal van alternatieve kunstenaars uitgenodigd (niemand weigerde), onafhankelijke curatoren zoals Ai Weiwei en Feng Boyi konden er ook kleinere expo’s organiseren, zoals het spraakmakende Fuck Off. Daar was onder meer een video te zien waarin een man een gebakken foetus verorbert.
De biënnale was de eerste van een hele reeks twee- en driejaarlijkse events: in 2005 alleen al waren er tien, en de lokale overheden betaalden gul de rekening. Daarnaast begon Peking overzichtstentoonstellingen in het buitenland aan te moedigen, in de hoop China als een hippe, toekomstgerichte natie op de kaart te zetten. Living in Time in het Berlijnse Hamburger Bahnhof en Alors la Chine in het Parijse Centre Pompidou waren daar in 2001 en 2003 vroege voorbeelden van.
Ook de expo van hedendaagse kunst op Europalia China in 2009 en China 8 passen in dat rijtje. Telkens wordt geopteerd voor een overzicht van hedendaags werk, met weglating van politiek gevoelige stukken. De belangrijkste curator van die shows is Fan Di’an, de directeur van het National Art Museum of China.
Wapens neerleggen
Ondertussen werden bekende kunstenaars ook aangetrokken als docenten in vooraanstaande onderwijsinstellingen, zoals de in 2009 geopende China Contemporary Art Academy. Dat lui als Xu Bing, Yue Minjun en Zhang Xiaogang die functie aanvaardden, werd op sociale media zwaar bekritiseerd. “Jullie zijn als rebellen die amnestie hebben gekregen en vervolgens de wapens hebben neergelegd”, luidt een van de commentaren.
“De term hedendaagse kunst heeft zijn oorspronkelijke sociale en politieke betekenis verloren”, schrijft Wu Hung. “Terwijl het vroeger ging om avant-gardisme en een alternatieve identiteit, betreft het nu een niet-confronterend samengaan van overheidsinitiatieven, academische projecten, commerciële ondernemingen en onafhankelijke stemmen. De grens tussen officieel en niet-officieel, tussen overheid en markt, tussen publiek en privé, en tussen institutioneel en individueel is totaal vervaagd en de meeste kunstenaars doen aan zelfcensuur.” Dat laat zich op China 8 ook voelen. Iedereen kleurt binnen de lijntjes. Jammer.
China 8 – Zeitgenössische Kunst aus China an Rhein und Ruhr, in acht steden in het Ruhrgebied, tot 13 september.
China8.de
CATHERINE VUYLSTEKE
Tussen 2003 en 2008 was Chinese hedendaagse kunst het snelst groeiende segment van de internationale kunstmarkt.
“De grens tussen officieel en niet-officieel, tussen overheid en markt, en tussen institutioneel en individueel is totaal vervaagd”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier