Jackson zet het venster open
Met zijn strenge uitspraak in de antitrustzaak tegen Microsoft mikt rechter Thomas Penfield Jackson op een snelle minnelijke schikking. Op de aandeelhoudersvergadering, vorige week, bleef Bill Gates echter typisch uitdagend.
De belegger mag er dan al relatief stoïcijns op reageren, in zijn Findings of Fact besloot rechter Thomas Penfield Jackson op 5 november kristalhelder dat Microsoft misbruik maakt van zijn monopolistische macht en daarmee de concurrentie misvormt en de consument schaadt. Hij acht zowel het monopolie als het bewuste misbruik en de schadelijkheid ervan een feit.
Schrijft Jackson: “Schadelijkst van al is de boodschap die Microsoft doorheen zijn acties heeft overgebracht aan elke onderneming die potentieel tot innoveren heeft in de computerindustrie. Met zijn gedrag tegenover Netscape, IBM, Compaq, Intel en andere bedrijven, heeft Microsoft gedemonstreerd dat het zijn enorme macht in de markt en zijn gigantische winsten zal gebruiken om elke firma te treffen die volhardt in initiatieven die de concurrentie tegen één van Microsofts kernproducten zouden kunnen intensifiëren. Microsofts succes in het verleden om dergelijke firma’s te beschadigen en innovaties te fnuiken schrikt investeringen af in technologieën en bedrijven die een mogelijkheid inhouden om Microsoft te bedreigen. Het uiteindelijke resultaat is dat bepaalde vernieuwingen waarvan de consument werkelijk zou profiteren nooit gerealiseerd worden om de enige reden dat ze niet samenvallen met het eigenbelang van Microsoft.”
Het feitenrelaas van rechter Jackson is amper 207 bladzijden lang. Hij definieert eerst de relevante markt (Intel-compatibele pc-besturingssystemen zoals Windows), overloopt de alternatieven voor de gebruiker en bekijkt of er concurrentie te verwachten valt. “Er zijn hoofdzakelijk drie feiten die aangeven dat Microsoft monopolistische macht geniet,” besluit Jackson. “Eén. Microsofts aandeel van de markt voor Intel-compatibele pc-besturingssystemen is extreem groot en stabiel. Twee. Dat dominante marktaandeel wordt beschermd door een hoge instapbarrière. Drie, grotendeels als resultaat van die barrière heeft de consument geen commercieel werkbaar alternatief voor Windows.”
Het marktaandeel waarvan sprake schat hij op meer dan 95% en het stijgt nog.
De reden dat Microsofts monopolie blijft bestaan is de ” applications barrier to entry” (de toepassingsbelemmering voor markttoegang), stelt Jackson vast. Hij legt uit waarom een besturingssysteem zo belangrijk is voor ontwikkelaars: omdat het een groot aantal kant-en-klare basisfuncties levert – de zogenaamde application programming interfaces of API’s – die als bouwblokken dienen voor toepassingsprogramma’s. Doordat toepassingen op die functies zijn gebaseerd, wordt het overzetten van applicaties naar een ander besturingssysteem een dure klus.
Theoretisch biedt de pc-markt een enorm potentieel en zouden concurrenten bij bosjes moeten toestromen. Maar die would be-concurrenten kampen met een onoverkomelijke kip-en-ei-situatie, stelt rechter Jackson vast. De consument wil namelijk een besturingssysteem dat hem (ook in de toekomst) garandeert dat hij de toepassingen kan draaien die hij wil. En de ontwikkelaars van toepassingen schrijven eerst voor het meest succesvolle besturingssysteem op de markt. In beide gevallen is dat Windows, waarvoor meer dan 70.000 toepassingen zijn ontwikkeld.
Hoe onverzettelijk de greep van Microsoft op de software-industrie daardoor ook lijkt, hij kan op verschillende manieren worden verzwakt, stipt rechter Jackson aan. De belangrijkste bedreiging is de zogenaamde middleware. Middleware zijn programma’s die, onafhankelijk van een bepaald besturingssysteem, zelf functies ter beschikking stellen van toepassingen. Ontwikkelaars kunnen dan voor de middleware gaan schrijven in plaats van voor het besturingssysteem. Voorbeelden zijn de opkomende Java-technologie van Sun Microsystems, de Navigator-browser van Netscape Communications, Lotus Notes van IBM en programma’s zoals Quicktime van Apple Computer of de multimediatechnologie van RealNetworks. Het zijn de ontwikkelaars van dergelijke programma’s waarop Microsoft de volle omvang van zijn monopolistische macht laat neerkomen, stelt Jackson vast.
Ruim twee derde
van zijn relaas spitst rechter Jackson toe op de manier waarop Microsoft Netscape Communications heeft aangepakt.
De Netscape Navigator browser was niet de eerste in zijn soort, maar gaf, bij zijn lancering op 15 december 1994, het startsein voor de internetexplosie. Hij werkte niet alleen op Windows, maar ook op verschillende andere platformen en bood ontwikkelaars zelf een aantal programmeerfuncties (API’s). Al enkele maanden na de lancering zag Microsoft de potentiële bedreiging van het immens populaire Netscape. Toenmalig chief executive officer (CEO) Jim Barksdale ging echter niet in op het voorstel van Microsoft om de volgende generatie van zijn browser op de internet-API’s van Microsoft te baseren. Eind mei 1995 verklaarde Bill Gates in zijn beruchte memo The Internet Tidal Wave Netscape tot concurrent. Dat gevoel werd niet weinig aangezwengeld door de alliantie, in diezelfde maand, tussen Netscape en Sun Microsystems over de middleware Java. Netscape zou een exemplaar van de ‘virtuele machine’ – het platform waarop Java draait – meeleveren met elke browser. Daardoor werd de Netscape Navigator het belangrijkste distributiekanaal voor Java. Dat Netscape Communications in zijn strijd tegen Microsoft tal van fouten maakte, is hier al aan bod gekomen bij de bespreking van Competing on Internet Time van de professoren Cusumano en Yoffie ( Trends, 3 december 1998).
Maar volgens rechter Jackson ging Microsoft over de schreef. Hij accepteert nog wel dat Microsoft enorme sommen investeerde in de ontwikkeling van zijn eigen internet Explorer browser (respectievelijk 100 en 30 miljoen dollar in ontwikkeling en marketing, per jaar, sinds 1995) om hem dan gratis weg te geven aan iedereen (Netscape liet officieel tot in januari 1998 voor zijn browser betalen). Microsoft overschrijdt echter een grens waar het aanzienlijke uitgaven doet om andere firma’s mee te krijgen in een campagne om het gebruik van internet Explorer te verhogen ten nadele van Navigator. “Die investering was alleen winstgevend in zoverre ze de toepassingsinstapbarrière beschermde. De wens om de vraag naar Windows op te peppen noch het vooruitzicht van bijkomende inkomsten verklaren hoever Microsoft hier is gegaan,” zegt Jackson. Integendeel, eigenlijk beperkte Microsoft zijn inkomstenbronnen uit internet Explorer door zijn acties, aldus Jackson, en de enorme kosten die Microsoft heeft gemaakt om Apple te overtuigen om de internet Explorer vooraf op elke Macintosh te installeren (Apple had voorheen met Navigator gewerkt), “kunnen op geen enkel denkbare manier de consumentenvraag naar Windows hebben aangezwengeld.”
Op de aandeelhoudersvergadering
van Microsoft, uitgerekend vorige week, stelde Bill Gates zich al direct onverzoenlijk op tegen één van de basisconclusies van Jacksons ‘Findings’: dat Microsoft onverantwoorde macht uitoefent op het openingsscherm van Windows.
De strategie van Microsoft tegen Netscape richtte zich namelijk op het afsluiten van de beste distributiekanalen: de pc-fabrikanten die de browsers op nieuwe pc’s meeleveren en de verkopers van internettoegang, die aan elke abonnee een browser ter beschikking stellen.
In juli 1995, toen Microsoft had besloten om zijn eerste internet Explorer met het nieuwe Windows 95 (augustus 1995) te bundelen, kwam er een nieuwe clausule in de licentiecontracten: pc-fabrikanten mochten niets wijzigen of weglaten uit Windows 95, inclusief internet Explorer.
Dat maakte dat Navigator hoogstens nog als ‘extra’ kon worden geïnstalleerd. En, stipt rechter Jackson aan, wie dat deed, koos er eigenlijk voor om zijn eigen supportkosten op te drijven, want twee browsers konden de toch aanzienlijke verwarring bij de gebruiker alleen maar vergroten. Compaq, dat begin 1996 een contract sloot met Netscape, werd door Microsoft ernstig met revocatie van de Windows-licentie bedreigd omdat de pc-bouwer het internet Explorer-icoon op het scherm van zijn home computers had weggehaald. In mei 1996 capituleerde Compaq en koos voor het Microsoft-kamp.
Vanaf de lente van 1996 voegde Microsoft zelfs nieuwe clausules aan de contracten met de pc-fabrikanten toe. Zij plaatsten ook de opstartsequentie van Windows onder Microsofts controle. Het gevolg was dat pc-fabrikanten niet langer hulpprogramma’s konden toevoegen en eigen schermen tonen om de installatie te vergemakkelijken en de consument beter te adviseren. Onder meer Hewlett-Packard was daar het slachtoffer van in de vorm van hogere supportkosten en een veel lagere registratiegraad. Na protest in 1997 werden de restricties niet opgeheven. Microsoft betaalde de fabrikanten liever voor de hogere supportkosten (via een korting op Windows), dan sluipwegen toe te laten waarlangs Navigator toch zou kunnen worden geprivilegieerd. De consument bleef in de kou staan. Pas in de lente van 1998, stipt Jackson aan, op een moment dat Microsoft door zowat alle belangrijke internettoegangsleveranciers werd gepromoot, versoepelde Microsoft zijn beperkingen. Maar die waren altijd al excessief, vindt Jackson. Als een icoon een door de consument gevraagde functie heeft op het Windows-scherm, dan zal de pc-fabrikant de laatste zijn om die daar weg te halen. Hij is immers contractueel verantwoordelijk voor de support en als een klant hem drie keer belt is zijn marge op de verkoop al verdwenen, argumenteert Jackson.
Terzijde: de strategie van Microsoft werkte. In januari 1998 stelde Microsoft vast dat Navigator nog maar in vier van de zestig belangrijkste distributiekanalen van pc-fabrikanten gepre-installeerd werd.
Maar met Windows 98 ging Microsoft nog een stap verder. Internet Explorer zou voortaan deel uitmaken van het Windows-platform (om de beslissing te kunnen uitvoeren werd de lancering van Windows 98 uitgesteld, wat dan weer schade toebracht aan de hardware-industrie, noteert Jackson). Volgens de rechter benadeelt deze beslissing de gebruikers op vele manieren en kan ze alleen worden verklaard door de wens om de “toepassingsbelemmering voor markttoegang” in stand te houden. Nadelen die Jackson weerhoudt zijn onder meer: hoger veiligheidsrisico, lagere stabiliteit, hogere hardwarekosten (onder meer doordat er ongeveer 20% meer geheugen voor nodig is), hogere moeilijkheid voor firma’s om personeelsleden van het ongewenst surfen af te houden, hogere supportkosten voor wie toch een andere browser wil gebruiken en zelfs de licht slechtere prestaties van Windows zelf (tijdens het proces aangetoond door professor Felten). Voor Jackson staat het vast: “de voorkeuren van consumenten en de reactie van softwarefirma’s daarop, tonen aan dat webbrowsers en besturingssystemen verschillende producten zijn.” De twee samen leveren is aangenaam voor de consument, ze onontwarbaar integreren geeft geen pas.
Door het gratis weggeven van zijn browser en door allerhande faciliteiten aan internettoegangsleveranciers, tot en met het betalen van een vergoeding voor elke naar internet Explorer overgeschakelde Navigator-gebruiker aan AOL, wist Microsoft ook het tweede belangrijke distributiekanaal droog te leggen.
Marktonderzoeker Kumar Mehta van Microsoft schrijft in februari 1998 aan vice-president Brad Chase: “Twee jaar geleden begonnen we deze missie om Netscape niet de standaarden te laten dicteren en de browser API’s te laten controleren. Al het bewijsmateriaal vandaag zegt dat ze dat niet doen.” Op 24 november 1998 nam de grootste Amerikaanse internetdienst, AOL, Netscape Communications over.
De concurrentie met Netscape heeft gezorgd voor betere, goedkopere (gratis) en wijd verkrijgbare webbrowsersoftware, geeft rechter Jackson toe in één van de weinige voor Microsoft positieve noten in zijn relaas. De schadelijke kant van Microsofts acties is echter “onmiddellijk en makkelijk zichtbaar”, vervolgt hij. “Zij hebben minder directe, maar niettemin ernstige en ver reikende schade toegebracht aan de consument door de concurrentiestrijd te misvormen.”
http://www.usdoj.gov/atr/cases/f3800/msjudgex.htm
BRUNO LEIJNSE
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier