Regisseur Jan Verheyen: ‘Films worden niet gemaakt om te bekijken op een klein formaat’

JAN VERHEYEN "Als mensen een film echt willen zien, zullen ze wel opdagen in de bioscoop." © FRANKY VERDICKT
Sjoukje Smedts  medewerker van Trends

Het is nog te vroeg om de cinema dood te verklaren, vindt regisseur Jan Verheyen. Al ziet hij de Vlaamse filmscene wel tegen limieten aanlopen. “Er zijn een hoop mensen naar de sector gelokt, die nu moeten vaststellen dat er voor hen geen plaats is in de herberg.”

Flashback naar 2007. “Ik meen zelfs te begrijpen dat mensen binnen een aantal maanden of jaren films zullen bekijken op hun gsm”, liet regisseur Jan Verheyen (54) toen optekenen in De Morgen. Tien jaar later is het de nieuwe realiteit. “Het afterlife van een film is plots veel langer. Dat is wel prettig. Aan het einde van de rit hebben veel meer mensen je film gezien”, vindt Verheyen.

Toch valt ook het woord heiligschennis snel. Verheyen heeft net met een hele ploeg de film Het tweede gelaat afgewerkt. Hij heeft wekenlang in de klankstudio alle geluidjes geplaatst en erop gelet dat de film zeker de juiste geeltint heeft. “Als er één ding is wat regisseurs verbindt, is het dat wel.

‘Films worden niet gemaakt om te bekijken op een klein formaat’

Wij gaan er nog altijd van uit dat wat we maken, wordt gezien in een verduisterde bioscoopzaal, met een splinternieuwe lamp in de projector en net afgesteld geluid, en dat het publiek in opperste concentratie zit te kijken. Anders gaat zo veel verloren. Films worden niet gemaakt om te bekijken op een klein formaat. Ik zal bijvoorbeeld ook nooit naar Star Wars kijken op het vliegtuig. Never. Al heeft dat ook te maken met het feit dat ik een dinosaurus ben ondertussen.”

Nochtans is er een andere optie: wel films maken voor een klein formaat, en proberen daar een verdienmodel aan te koppelen. “Dat bestaat al, het heet YouTube”, reageert Verheyen. Hij lijkt niet geneigd snel een voorbeeld te nemen aan de pogingen die andere cultuurspelers ondernemen. In de muzieksector is geëxperimenteerd met het uitbrengen van één versie van een nieuwe plaat, die bij opbod wordt verkocht. In de boekensector werden al boeken verdeeld via WeTransfer.

“Ik zie toch nog geen doorbraak van dat soort initiatieven”, stelt Verheyen vast. “Na enkele moeilijke jaren kon de muzieksector zich wel aanpassen aan wat even onvermijdelijk leek, maar live optreden is voor filmmakers nu eenmaal geen optie. Het is dus moeilijk te voorspellen hoe snel de evolutie in de filmsector zal gaan.”

Gaat de cinema dan teloor?

JAN VERHEYEN: “Europa is één groot slagveld, maar daarop doet de Vlaamse film het niet slecht. Verder klamp ik mij eraan vast dat het bioscoopbezoek in het slechtste geval – zoals in België – constant blijft, maar dat er in veel landen nog groeimarge is.”

“Landen zoals China en Rusland zijn aan een enorme inhaalbeweging bezig, omdat daar plots een middenklasse met tijd en geld opkomt. Je ziet er ook een inhaalbeweging in het bouwen van bioscoopcomplexen, wat ook helpt. Het is niet toevallig dat de groei van de Vlaamse film bij ons parallel liep met de opkomst van de Kinepolis-bioscopen.”

‘Neem de Vlaamse films weg en de beursnotering van Kinepolis zou er heel anders uitzien’

“Omgekeerd kan ik alleen maar vaststellen dat ook de Vlaamse filmindustrie ondertussen een belangrijke economische factor is. De afgelopen jaren waren Vlaamse films goed voor 10 à 15 procent van de omzet van de bioscopen. Neem dat deel weg en Kinepolis zou een heel andere beursnotering hebben. Ook voor veel andere bioscopen maken die Vlaamse films het verschil tussen een goed en een slecht jaar.”

Zouden bezoekers anders niet gewoon naar andere films gaan kijken?

VERHEYEN: “Niet noodzakelijk. Ik denk dat het publiek voor de Vlaamse film heel specifiek is. Bovendien zijn er ook veel meer Amerikaanse films die floppen dan er zijn die succes hebben.”

“De voorbije zomer liepen de films in de Verenigde Staten bijvoorbeeld heel slecht. Tot plots, in wat traditioneel de zwakste bioscoopweek van het jaar is, de horrorfilm It uitkwam en records brak. Dat brengt ons bij een hoopvolle conclusie: als mensen een film echt willen zien, zullen ze wel opdagen in de bioscoop. Er moeten dus nog geen overlijdensberichten worden geplaatst voor de traditionele cinema.”

“Wat ook heel hoopgevend is, is dat in de jaarlijkse top tien altijd minstens vijf familiefilms staan. Het betekent dat veel kinderen nog altijd met de bioscoopervaring in aanraking komen en geneigd zullen zijn naar de zalen te blijven gaan. Zolang die instroom er is, zou ik me niet te veel zorgen maken.”

‘Het publiek is niet alleen kritischer geworden, maar ook meer blasé’

“Al is het natuurlijk een pak moeilijker een groot publiek te vinden voor een film, want er is een enorm overaanbod. Elke week komen er zes tot twaalf films uit. Dat is waanzin. Daarnaast is door de komst van onder meer Netflix en de sociale media ook de concurrentie van ander visueel entertainment nu veel groter. Daardoor is het publiek niet alleen kritischer, maar ook meer blasé geworden.”

Meer blasé?

VERHEYEN: “Je moet mensen meer prikkelen voor ze besluiten naar de bioscoop te gaan. Een film moet tegenwoordig evenementswaarde hebben, bijna zoals het jaarlijkse concert van Clouseau in het Sportpaleis of het Autosalon. Het moet iets zijn waarvan je voelt: hier moet ik bij zijn. Waardoor er elk jaar meer nadruk ligt op een paar specifieke films. Dat zijn dan vaak merken: James Bond, Harry Potter, Star Wars. En gelukkig ook de grote Vlaamse films.”

Dan is het niet toevallig dat u nu werkt aan merkfilms zoals ‘De collega’s’ en ‘De Kampioenen’?

VERHEYEN:De collega’s hoef je maar te noemen en drie vierde van de mensen weet (begint te zingen): tatateratata! Dat helpt, dat is absoluut waar, maar dat zal mij niet verhinderen films te blijven maken zoals het rechtbankdrama Het vonnis. Alleen zal ik altijd proberen ook daar een grote publieksfilm van te maken. Het is altijd afwachten of dat lukt binnen zo’n overaanbod.”

‘Het hele culturele aanbod is een overaanbod’

“En dan heb ik het niet alleen over het audiovisuele aanbod. Het hele culturele aanbod is een overaanbod. Als ik alleen nog maar kijk naar de theaterprogrammering, denk ik: amai, blij dat ik dat niet allemaal hoef te zien. Het is dus elke keer weer bang afwachten of het publiek zal opdagen.”

Durft u een gewenst bezoekerscijfer op ‘Het tweede gelaat’ te plakken?

VERHEYEN: “Ik wil in ieder geval een veelvoud van 100.000 bezoekers halen, maar het is al bijna arrogant dat te zeggen in tijden waarin er al champagne wordt ontkurkt als een Vlaamse film 30.000 bezoekers haalt. Wat ik ook aberrant vind, maar goed. Ik berust daar meer in dan vroeger. Op een bepaald moment moet je een film kunnen loslaten.”

“Mijn truc is altijd al aan een volgende project te werken. Bij de lancering van mijn eerste film was dat natuurlijk nog niet zo. Toen was ik nog obsessief en bestond er geen wereld buiten die film. Geleidelijk begin je te beseffen dat er een leven naast de set is. Dat heeft, vrees ik, allemaal te maken met ervaring en leeftijd.”

En met geld allicht. Anderen hebben misschien drie jaar nodig om geld voor het volgende project te vinden.

VERHEYEN: “Daar zit toch niet altijd een ijzeren logica in. Het zal wel kloppen dat mijn naam en films zoals Het tweede gelaat en De Kampioenen op een andere manier worden gefinancierd dan wanneer je helemaal van nul moet beginnen.”

“Maar dan nog geldt dat een aantal financieringsmodellen onder druk staat. Tot voor kort waren de commerciële zenders, Telenet en Proximus belangrijke financiële partners. Alleen bekijken zij vandaag ook hoe ze moeten omgaan met die snel veranderende mediaconsumptie.”

Wringt het dan dat er 2 miljoen extra wordt uitgetrokken om series te maken en te promoten?

VERHEYEN: “Dat vind ik in de huidige context nogal verantwoord, om eerlijk te zijn. Ik zag dit jaar weinig Vlaamse films die ik spannender of beter gemaakt vond dan de tweede reeks van de VTM-serie Spitsbroers. Ook internationaal zijn series een trend. Zeker nu zenders minder in Vlaamse fictie kunnen investeren dan vijf of tien jaar geleden, is de verdeling van dat geld dus de juiste keuze.”

“Los daarvan kan ik alleen maar vaststellen dat het succes van de Vlaamse film voorlopig niet wordt beloond door de bewindvoerders. De overheid staat op de eerste rij als er foto’s moeten worden gemaakt voor een Oscar-inzending, maar er worden niet meer middelen vrijgemaakt.”

Is dat de reden dat een nieuwe generatie Belgische filmmakers richting Hollywood trekt?

VERHEYEN: “Dat er een bescheiden exodus aan de gang is, heeft te maken met het feit dat we hier een audiovisuele industrie hebben waarin talent heeft kunnen rijpen. Niet alleen regisseurs, maar ook bijvoorbeeld onze cameramensen kunnen en willen echt internationaal meedraaien.”

Er is volgens sommigen zelfs te veel ingezet op dat talent, waardoor er nu te veel concurrentie is op de kleine Vlaamse filmmarkt.

VERHEYEN: “Omdat er een successfeer rondom de Vlaamse film is ontstaan, is de instroom in de filmscholen toegenomen. En we hebben in ons land vijf filmscholen, dat is te absurd voor woorden. Onvermijdelijk komen er dus almaar meer regisseurs bij, terwijl de koek niet groter wordt. Er zijn dus een hoop mensen naar de sector gelokt die nu moeten vaststellen dat er voor hen geen plaats is in de herberg.”

“Of dat ook de reden is dat er zo veel talent naar het buitenland trekt? Ik denk het niet. Dat heeft waarschijnlijk meer te maken met een honger en een nieuwsgierigheid om eens te kunnen schilderen op een groter canvas. Ik hoop echt dat het iets wordt. De Nederlanders hebben dat al gedaan in de jaren zeventig. We staan vijftig jaar achter. Ik supporter dus voor de regisseurs die het nu in Hollywood proberen.”

Hebt u hun een lijst gegeven van de fouten die u hebt gemaakt?

VERHEYEN: “Die kennen ze wel. Je moet de wereld veroveren als je twintig of dertig bent, maar ik heb toch te vroeg van Hollywood geproefd. The Little Death was pas mijn tweede film, ik was er niet klaar voor. Bovendien kwam ik terecht in een heel slechtlopende productie, met veel conflicten. En ik gedij niet in een conflictueuze omgeving.”

Wat voor regisseur maakt dat u?

VERHEYEN: “Ik geloof niet in de auteurstheorie (waarbij de regisseur sterk zijn stempel drukt op het eindresultaat, nvdr). Die heeft al ontzettend veel kwaad aangericht. Geef mij maar de dirigenttheorie, waarbij je je omringt door mensen die in een bepaald domein getalenteerder zijn dan jijzelf. Als regisseur moet je ervoor zorgen dat ze allemaal naar een gemeenschappelijk doel streven. Daarom moet je hen inspireren, motiveren en manipuleren.”

Manipuleren?

VERHEYEN: “Dat klinkt negatief, maar er zijn nogal wat technieken. Als je een idee wilt doordrijven, helpt het soms om degene bij wie je het wilt doordrijven het gevoel te geven dat het zijn idee is. Dat soort dingen. Je hebt regisseurs die liever een conflictmodel gebruiken, maar voor mij werkt dat niet.”

‘Ik geloof niet dat creativiteit ontstaat uit conflicten’

“Tijdens de opnames van Dossier K was ik bij momenten wel onaangenaam en heel gestrest op de set. Deels doordat we tijdens de eerste draaidag in Antwerpen zijn uitgeregend. De achterstand die we daardoor opliepen, hebben we de hele draaiperiode als een molensteen meegedragen. Anders ben ik op de set altijd de eerste die alles wil uitpraten of het abces wil wegsnijden. Ik geloof niet dat creativiteit ontstaat uit conflicten. Tegenwoordig sta ik nog veel vaker ontspannen op de set, omdat ik kan terugvallen op vorige ervaringen. Ik vind het dus alleen maar prettiger worden.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content