Geert Noels
In het zog van het Verenigd Koninkrijk
Van industriële macht tot industriële dwerg. Dat is het verhaal van ons land sinds de Tweede Wereldoorlog. Geen enkel land in de eurozone verloor zoveel van zijn industriële tewerkstelling en toegevoegde waarde.
Van alle landen in de eurozone kende België het grootste industriële verval in de afgelopen veertig jaar. Bij de OESO-landen steekt alleen het Verenigd Koninkrijk ons nipt voorbij bij de OESO-landen. België verloor maar liefst de helft van zijn industriële tewerkstelling in die periode, tegenover ‘slechts’ 20 procent in de Verenigde Staten, een land dat nochtans bekend staat om zijn desindustrialisering.
Die sterke achteruitgang wordt in België ondergaan met een grote dosis nonchalance. Men denkt verkeerdelijk dat het fenomeen zich in alle landen even sterk voordoet. Er zijn echter vergelijkbare landen in West-Europa waar de maaksectoren in de afgelopen jaren status-quo zijn gebleven, of zelfs aan belang hebben gewonnen. Zwitserland bijvoorbeeld of Denemarken.
De daling in alle landen moet een stuk worden gerelativeerd: de maakbedrijven plooiden terug op hun kerntaken, en dat heeft een outsourcingsgolf veroorzaakt. Onderhoud, logistieke en financiële diensten werden uitbesteed. Het statistisch gewicht van de dienstensector groeit dan, en dat van de industrie vermindert. Maar dat is een puur statistisch fenomeen. Dat ligt anders voor de sterke verhuizingsgolf naar lagelonenlanden, die vooral sinds de val van de Muur heeft plaatsgevonden.
En toch gaat de industrie niet de weg op van de landbouw. De toegevoegde waarde van de Belgische maaksector blijft zelfs na de achteruitgang belangrijker dan diensten aan bedrijven, distributie en zelfs driemaal belangrijker dan logistiek. De quasi-totaliteit van de export en 80 procent van de O&O wordt geleverd door de maaksectoren.
Landen die een sterke desindustrialisatie hebben meegemaakt, zijn kwetsbaar. Ze missen export, wat een negatieve betalingsbalans oplevert, en daardoor een te kleine economische draagkracht als er een schuldenprobleem optreedt. Griekenland, Frankrijk, de VS, het VK, Spanje en Portugal hebben het kleinste gewicht aan maaksectoren in hun economie. België komt daar net achter.
We hebben de op één na sterkste achteruitgang gehad in de afgelopen veertig jaar, maar ook voor de toekomst wordt een val voorspeld. Een recente Deloitte-studie zette België op de laatste plaats van 26 OESO-landen volgens de aantrekkelijkheid voor maakactiviteiten in de volgende 5 jaar.
Het probleem van ons land is dat we bij het uitbreken van een recessie steeds starten vanuit een zwakke concurrentiepositie. Als de muziek stilvalt, staan wij steeds naast de stoel. Het Belgische filiaal is het kneusje als de vergelijkingen echt tellen. Na de crisis neemt ons land dan maatregelen zoals loonmatiging en lastenverlagingen. Die discipline is verdwenen als de muziek weer stilvalt.
Dat creëert een negatieve spiraal. Elke achteruitgang van de maaksectoren doet de activiteitsgraad verminderen. Dat verhoogt de lasten voor de actieve bevolking, wat de concurrentiekracht verzwakt. Daardoor vertrekken opnieuw activiteiten, en een nieuw rondje in de vicieuze cirkel kan starten.
Velen leven bij ons in een soort droomwereld. Als ze wakker worden zal blijken dat ze hier niet meer in een modeleconomie leven. De realiteit is er een van langzame economische verpaupering, een scenario zoals in het Verenigd Koninkrijk in de afgelopen twintig jaar.
Geert Noels, chief economist van Econopolis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier