In het Wallonië van Zweden

Bij Uppsala ligt Vallonbruk, letterlijk Walenfabriek, een verlaten industriegewest in het groen. In de zeventiende eeuw arriveerden 2500 Walen in Zweden om er ijzererts te ontginnen, te smelten en te smeden. Hun CEO was de Nederlander Louis de Geer, een gereformeerde oud-Luikenaar, met adressen in Amsterdam, Stockholm en Lövstabruk. De Walen in Zweden waren bezielende supermensen voor de jonge Zweedse sociaaldemocratie; de wegbereiders van de welvaartsstaat.

Het is zoeken naar een benzinepomp, de meter zakt zienderogen en brandstof is hier schaars buiten de steden. Zelfs op enkele kilometers van Uppsala raak je de Scandinavische oerbossen. De sparrenwouden van de Zweedse provincie Uppland zijn groot en uren snor je tussen groene schermen met verkeersborden die waarschuwen voor elanden, everzwijnen en herten. Om de twintig kilometer verschijnen verstoten mijnbouwdorpen in uitsparingen van het woud met deftige landhuizen, visvijvers, fonteinen, orangeries, arbeiderswoningen, smederijen, schooltjes, een herberg. De figuranten van deze industriële archeo-logie zijn kunstenaars, eenzame zielen, afstammelingen van Valloner – Walen -, toeristen.

Je reist in Vallonbruk, de streek ten oosten van de universiteitsstad Uppsala die in de zeventiende eeuw de motor werd van de Zweedse industrialisering. Vallonbruk is de schepping van koning Gustaaf Adolf. De Nederlandse Luikenaar Louis de Geer (op zijn Zweeds uitgesproken Louis de Jeer, de g is een j) (1588-1652) leverde het geld en de branie. En 2500 hervormde Walen uit de Ardense ijzernijverheid weken uit naar de woestenij om in Zweden de nieuwste metaaltechnologie oren en poten te geven.

Vallonbruk heeft de airs van een vroeg Katanga, met dezelfde opbouw van de arbeidersdorpen en hun voorzieningen. Bij het suizen van de wind door de sparren draagt je verbeelding je naar het geritsel van de bougainvillea op de hoogvlakte van Lubumbashi.

Walen, harde werkers

Voor een Vlaming is het verbazingwekkend: afstammeling van Waal zijn in Zweden is vandaag een vorm van aristocratie, is rolmodel zijn van het folkshem, de ideologie van de vroege Zweedse sociaaldemocratie. Zweden trok zich na 1918 recht uit de economische misère en idealiseerde de vernieuwers van Vallonbruk als de Nieuwe Mensen, de harde werkers, de mannen en de vrouwen met ijver, solidariteit, sociaal bewustzijn. De 2500 Walen en hun Nederlandse geldschieter begonnen in hun bruk – dorp met industrie – met vroege vormen van menselijke arbeidsreglementeringen, pensionering, weduwebijstand, algemeen onderwijs. Na 1918 verschenen boeken, werden films gedraaid, stonden tijdschriften van de metaalvakbond vol van loftuitingen voor de Waalse arbeider in Zweden.

Ik logeer één nacht in het witte landhuis van Skebo, bouwjaar 1730, en op het nachtkastje ligt de geschiedenis van het buitengoed. Jakob Grill, een Waal, was de stichter van deze kleinere bruk bij Norrtälje. Vandaag staan de arbeidershuizen immer mooi langs de hoofdstraat, het dorpspaleis van Grill is een hotel voor huwelijken en conferenties en geurt met een jonge, bekende chef. Het park van de herrgard kust een meer en bij valavond rent springerig een ree naar de rododendrons.

Vandaag bereik je Skebo makkelijk met de wagen vanuit Stockholm en Uppsala. In de zestiende eeuw gleden paard en koets door modder, karsporen, steenslag naar Skebo, Edsbro, Ranäs, Gimo, Osterbybruk, Berkinge, Forsmark, Dannemora, Lövstabruk, Strömsberg, Tobo… Louis de Geer was befaamd om zijn karos met zes paarden in Stockholm. Om Lövstabruk te bereiken – zijn Versailles in het mijngebied – nam hij de boot over de Botnische Golf of vervloekte hij twee dagen het stof van deze brousse.

Horlogeveren, handboeien en tralies

Forsmark Bruk, vijftien kilometer ten oosten van Lövstabruk, een beauté van een dorp, telt vandaag honderd inwoners, een hogere en middelbare school voor studies over energie en computers. De herrgard is van de Zweedse stroommultinational Vattenfall – die recent het Nederlandse energiebedrijf Nuon, met klanten in België, kocht – en wordt gebruikt voor trainingen en ontspanning.Gérard de Besche, ex-Luikenaar, familie en vriend van Louis de Geer, bouwde Forsmark Bruk.

Is het allemaal folklore, romantiek, zonder zin behalve dan het toerisme en de nationale Zweedse trots? Neen, Dannemora in het hart van Vallonbruk heeft uitzonderlijk zuiver ijzererts. De groeven openden in 1481 en werden uitgebaat tot in 1992. In die vijf eeuwen werd 43 miljoen ton bovengehaald en er rest 25 miljoen ton. Chinese investeerders onderzochten de mijn in 2008 om de ontginning te herstarten. De behoefte aan staal in China is zo groot dat Beijing de globe afschuimt naar erts. Zodra de economie aantrekt, zal de vraag naar metalen weer toenemen. De mijnbouwers kampen met problemen omdat een ernstig tekort dreigt en daardoor een explosie van de prijzen. In China zullen tussen nu en 2025 vijftigduizend wolkenkrabbers verrijzen, aldus experts van het Brits-Australische Rio Tinto.

Dannemora is leeg op de ochtend van mijn bezoek. Ik stoot op oudere Nederlanders die teksten lazen over Louis de Geer en de nationale held die zij delen met de Zweden – hij is er verheven in de adelstand – beter willen kennen. Ondanks de zon en de zomervakantie is het Värdshus – de herberg – dicht. Bezoekers zijn hier zeldzaam. Oorspronkelijk was Dannemora een verzameling van diepe openluchtschachten, later ging men ondergronds tot 620 meter. In de grootste groeve bevindt zich ijzererts met een concentratie van 50 % dat nagenoeg fosfor- en zwavelvrij is.

De ertsen en groeven hier waren van betere kwaliteit dan die van andere mijnen en gedoogden de duurdere Waalse smeltmethode. Uit Dannemora kwam smeedijzer voor horlogeveren, handboeien en tralies. Louis de Geer rekruteerde smeden in Luik, geelkoperwerkers in Aken, timmerlieden en metselaars in Amsterdam voor de bouw van een nieuwe fabriek of voor zijn eigen huizen. De ondernemende kosmopoliet is eveneens de grondlegger van de Zweedse textielindustrie en opende winkels voor het grote publiek in Norrköping en Stockholm. De Geer had politieke invloed bij koning Gustaaf Adolf. Dat die laatste ingreep tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) is te danken aan de financiële hulp van De Geer. Hij rustte in 1644 voor de Zweedse vorst een hulpvloot uit tegen Denemarken.

De vlucht uit Luik

Op 17 november 1587, op dezelfde dag dat Vondel is geboren, werd Louis de Geer in Luik gedoopt. Zijn vader heette Louis de Gaillarmont en later paste hij De Geer tussen zijn voor- en achternaam, naar het kasteel De Geer aan het gelijknamige riviertje op de grens van Luik en Limburg. Jeanne de Neille, een Luikse, was de moeder van Louis. De overlevering laat de familie in 1596 heimelijk Luik verlaten in een turfschip – ter wille van het hervormde geloof, en de roerigheid van de gilden die het zakendoen bemoeilijkten. Dordrecht was de eerste ankerplaats. Van 1589 dateerde een nieuwe, door Luikse kooplieden bevolkte wijk in die stad.

Met haar verhuis naar het noorden volgde de familie De Geer de uitwijking tussen 1576 en 1630 van 35.000 Vlamingen naar Holland. Hoogtepunt was de exodus na de Val van Antwerpen op 17 augustus 1585. Bij de vertrekkers waren succesvolle kooplieden zoals Dirck van Os en Willem Usselinckx, medeoprichters van respectievelijk de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en deWestindische Compagnie, bankiers (Balthasart Coymans), kunstenaars (Joost van den Bondel), uitgevers (Zacharias Heyns) en cartografen (Petrus Plancius). Guillebert de Flines introduceerde de zijdeweverij in Holland en Guilliam Wijs de suikerraffinaderij. In 1611 trouwde Louis de Geer met de Luikse Adrienne Gérard, die hem in een lang huwelijksleven veertien kinderen schonk. Met Etienne Gérard, een zwager die contacten had met de in Zweden gevestigde oud-Luikenaren De Besche, knoopte de Geer zijn eerste internationale handelsrelaties aan. In Amsterdam gevestigd werd Louis de Geer een markante oostvaarder, die rond de Oostzee koper, hout en tarwe kocht en er zout, salpeter en wijn verkocht.

Met een lid van de schoonfamilie Trip, eveneens inwijkelingen uit de Zuidelijke Nederlanden, trad hij in de geschuthandel. De Dertigjarige Oorlog werd zijn grote kans. Louis de Geer leverde wapens en uitrustingen aan Zweden, Venetië, Frankrijk, Engeland. Zelfs soldaten kon hij van teerkost voorzien. De eerste grote leverantie ging naar Zweden voor het voor die tijd formidabele bedrag van 160.000 gulden. De betrekkingen met Zweden groeiden overhand en hij kreeg voet aan de grond in de Zweedse mijnbouw via de familie De Besche, die ijzermijnen pachtte in Finspong.

Kanonnenkoning

In januari 1627 ging Louis de Geer onder zeil naar het grote en achterlijke Zweden, maar precies door die achterlijkheid was het voor een ondernemer een land van belofte. De vestiging van een Zweedse nationale nijverheid was tot dan door gebrek aan ervaren vaklieden slechts matig of zelfs in het geheel niet geslaagd. Een industrieel procedé overnemen is nooit een eenvoudige zaak. Maar destijds was het bij het op traditie berustende handwerk en de geheimzinnigheid waarmee dat gepaard ging, vrijwel ondoenlijk.

Tegelijk bood Zweden ideale voorwaarden voor de zware industrie van die dagen: dennenwouden in de onmiddellijke omgeving van de mijnen leverden niet alleen het mijnhout, maar ook de houtskool die nog bijna uitsluitend de brandstof voor de hoogovens was; de bergstromen in de bossen wekten door hun grote verval de kracht op voor de mechanische werktuigen en stroomafwaarts waren zij geschikt om de producten naar zee te voeren.

De Geers werkzaamheid in Zweden opende een groot hoofdstuk in de geschiedenis van het ijzer. Smelterijen, gieterijen en pletterijen naar Waalse snit rezen op. De kleine ouderwetse oven werd vervangen door niet minder dan twaalf smidsen of haarden, naast zes hamers en een dubbele smeltoven. Uit die gloed kwamen kanonnen, kanonballen, harnassen en geweren tevoorschijn. Het nieuwe, kortere geschut gold in het Franse leger nog jarenlang als pièces suédoises. Alle wapenfactorijen van de Kroon kwamen onder het gezag van Louis de Geer. De concurrent van de leidende Engelse wapenindustrie op de wereldmarkt begon vanuit zijn nieuwe vaderland geschut te verkopen in Londen.

Manager-miljardair

De vluchteling uit Luik, de Dordtse handelaar, de Amsterdamse koopman-bankier, de Zweedse industrieel werd een nationale held in zijn land van herkomst. En in zijn land van aankomst werd De Geer de gevierde en benijde almachtige ondernemer. Hij liet een fortuin na van 1,5 miljoen gulden en was een van de eerste managers-miljardairs uit de geschiedenis. Niet voor niets luidde zijn leuze: De Geer-God-Geld.

De familie De Geer blijft cultureel en maatschappelijk belangrijk in de Zweedse high society en huwde in bij bekende zakelijke dynastieën als de Wallenbergs. Carl de Geer jr. is de huidige nummer één van de clan en beheert het domein Stora Wäsby bij Stockholm. Hij is een rechtstreekse afstammeling van Emmanuel de Geer die de ijzermijn van Lövsta erfde. Deze derde zoon van de kanonnenkoning kocht in 1668 het landgoed van 450 hectaren bij de Zweedse hoofdstad. Na een brand op het eind van de twintigste eeuw schakelde Carl de Geer jr. over van louter privégebruik naar een commercieel beheer van zijn bezittingen om het patrimonium van de financiële ondergang te redden. Het slot in rococostijl is geïnspireerd op het koninklijk paleis Drottningholm van Gustav III. Ook de eigen beleggingsfirma van Carl de Geer jr., Fund Marketing Group, met fiscale standplaats in Bermuda (gesticht in 1991), heeft zijn stek op Stora Wäsby. Zijn vader, Carl sr., was jarenlang de rechterhand van Peter Wallenberg van de grootste Zweedse bank, SEB (Skandinaviska Enskilda Banken).

Zweden en Holland hadden vóór de oude kanonnenkoning al goede contacten. De Nederlander Van der Linde, beter bekend onder zijn Zweedse naam Erik Larsson, speelde een uiterst belangrijke rol in de economische geschiedenis van Zweden. Hij stichtte in 1615 de Zweedse Handelsmaatschappij en werd vijftien jaar later benoemd tot koninklijk rentmeester. In 1603 ontstond Göteborg op de Zweedse westkust onder Karel IX om een uitlaat naar de Noordzee te hebben die de Sont, de zee-engte tussen Denemarken en Zweden, vermeed. Göteborg was voor meer dan de helft een Hollandse, geen Zweedse stad. De havenstad is trots op de grachten die haar tot vandaag een Amsterdamse vibratie geven. De Hollandse koopman Abraham Cabeljauw werd in 1609 burgemeester van Göteborg. Globalisering was vier eeuwen geleden niks nieuws.

www.vallonbruken.nu

Door Frans Crols

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content