Iemand iets gezien?
Nooit kwamen bedrijfsrevisoren zo in opspraak als in het dossier rond de ter ziele gegane videoketen Super Club. Maar dat kon hen – op één enkele uitzondering na – blijkbaar niet deren. Meer nog: alle hoofdrolspelers van toen maakten promotie in het wereldje van de bedrijfsrevisoren. Een overzicht.
S uper Club en boekhouding. Vandaag weten we dat het nooit een knap koppel is geweest. Maar ooit leek het anders: tot begin 1989 gold de videogroep als hét typevoorbeeld van een ambitieuze, snelgroeiende onderneming. Zes jaar na de oprichting in 1983 kon het bedrijf van Maurits De Prins al zo’n 10,9 miljard bedrijfsopbrengsten presenteren (boekjaar 1989), met een nettowinst van 1,1 miljard frank. Wie of wat kon dit unicum in de Belgische economische geschiedenis tegenhouden?
De ommekeer kwam er vlugger dan verwacht. In 1990 stuikte de videoketen plotseling in elkaar. Het vertrouwen in de steeds naar meer kapitaal snakkende moloch was op. De videogroep werd pas van het faillissement gered nadat de Nederlandse elektronicagigant Philips – die al sinds januari 1989 aandeelhouder was van Super Club – bijna 16 miljard frank inbracht. Maar meteen rezen er serieuze vragen over het financiële reilen en zeilen van het bedrijf. Hoe kon een algemeen als florissant beschouwde onderneming opeens in zo’n zware moeilijkheden komen? De cijfers van financieel directeur en bestuurder Jan Maes waren altijd veelbelovend geweest. En ook de revisoren – Emile Walkiers (van Walkiers & Co.) en Karel Van Oostveldt (van het revisorenkantoor KPMG en toentertijd voorzitter van het Instituut der Bedrijfsrevisoren) – hadden nooit negatieve opmerkingen gemaakt over de financiële toestand van het bedrijf.
Philips was medio 1990
dan ook niet weinig verrast toen bleek dat Super Club op sterven na dood was. “Daarvoor hadden wij nooit naar de jaarrekeningen van het bedrijf gekeken. Pas toen bleek dat de videoketen virtueel failliet was, begonnen we ons vragen te stellen bij de toestand van Super Club,” aldus een gewezen kaderlid van Philips. De Nederlanders waren zeker niet te spreken over het werk van Walkiers en Van Oostveldt: toen Super Club op 22 maart 1991 werd overgenomen door Philips werden beiden bedankt en vervangen door revisoren van KPMG Nederland.
Urbain De Voldere, die op dat ogenblik niet alleen voorzitter was van Philips-België, maar ook bestuurder van Super Club en aan het hoofd stond van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) over die periode: “Als bestuurder zonder actieve rol in Super Club moésten wij wel vertrouwen stellen in het werk van Walkiers en Van Oostveldt. Als je dergelijke mensen al niet meer kan vertrouwen.” De toenmalige voorzitter van een Belgische bank – hij ziet zijn naam liever niet gepubliceerd – denkt er net zo over: “Zodra we een kredietaanvraag kregen van Super Club, wendden we ons tot Karel Van Oostveldt. En die stelde ons steeds gerust. Tot in 1991.”
De bom ontploft
Iets meer dan één maand nadat KPMG Nederland in 1991 zijn auditwerk bij Super Club aanvatte, barstte de bom: in een ophefmakend schrijven van vier pagina’s maakten de Nederlandse revisoren op 28 juni 1991 brandhout van de boekhouding van Super Club. Terwijl Karel Van Oostveldt – van datzelfde KPMG – in zijn rapport van 1990 nog schreef dat de interne controles bij Super Club voldoende waren, klonk het nu dat “de interne controle in de door ons onderzochte periode niet van een dergelijk niveau was dat frauduleuze transacties kunnen uitgesloten worden.” Ook over de in de balans voor ongeveer 1 miljard frank gewaardeerde filmrechten klonk de brief zeer negatief: “Het boekhoudkundig systeem voor de filmrechten is zodanig dat ze niet gewaardeerd kunnen worden.” Er bleek al evenmin een register te zijn van de verschillende door het bedrijf gegeven waarborgen. Ten slotte ontdekte KPMG Nederland ook het tot dan toe voor de externe bestuurders geheim gehouden gesjoemel rond leningen en leasingoperaties met Luc Thibaut & Co Financiers nv, bank van de groep De Prins.
Stelt een gewezen kaderlid van Super Club: “De revisoren van KPMG Nederland geloofden hun ogen niet toen ze de filmrechten kwamen bekijken. Er stonden in de boeken films die wij niet bezaten, andere waren waanzinnig overgewaardeerd, en er stonden zelfs acht tekenfilms met Billy Turf geboekt die gewoon niet bestonden. De filmrechtenportefeuille was nog geen 60 miljoen frank waard.”
Opeenstapeling van problemen
Al van bij het prille begin van Super Club, dat in 1982 begon als coöperatieve vennootschap, waren er problemen met revisoren. Stelt revisor Jan Vanderhoeght (die toen voor het Antwerpse kantoor van Jozef Slabbaert werkte): “Op zeker ogenblik kreeg ik een telefoontje van Generale Bank met vragen over Super Club, dat toen nog een cv was. Bleek dat De Prins mij buiten mijn weten om had benoemd tot revisor van zijn cv. Hij kende mij omdat ik vroeger een rapport had gemaakt over een van zijn frietkraampjes ( nvdr – Maurits De Prins begon zijn carrière als frituuruitbater).”
Ook collega Hubert Bertels (kantoor Jozef Slabbaert) werd aangesproken. “Op zeker ogenblik werd ik op vraag van De Prins revisor van zijn Super Club cv. Ik kon echter niet akkoord gaan met het soort praktijken dat De Prins erop nahield en trok daarom na een paar maanden weg,” aldus Bertels. Revisor Ludo Van Montfort, die toen bij hetzelfde kantoor werkte, zou uiteindelijk Bertels’ werk overnemen. Maar ook die samenwerking was van korte duur. “Ik heb nooit onwettige praktijken gezien bij De Prins. Probleem was dat de man nooit geld had. Hij werd dan maar ergens elders klant,” aldus Van Montfort.
De volgende revisor in het rijtje werd Emile Walkiers. Die liet zich in zijn verslag over het eerste door hem gecontroleerde boekjaar – dat van 1986 – wél negatief uit over de groep. Maar de aandeelhouders – waaronder de risicokapitaalverschaffers Benevent, Investco en Euroventures – zagen liever mooi ogende rapporten. Ze wilden immers zo snel mogelijk Super Club naar de beurs brengen zodat ze winst konden puren uit hun investering. Hoewel Walkiers dit zelf ontkent, zou hij volgens vier getuigen toen een tweede, minder bezwarende verklaring hebben opgesteld. En in ieder geval zou hij zich later nooit meer kritisch hebben uitgelaten over de videogroep.
Super Club
was nochtans wel degelijk een lege doos, samengesteld uit verlieslatende dochterondernemingen die via massale nepfacturatie vanuit de holding kunstmatig in leven werden gehouden. Dat verklaart ook waarom de thesauriepositie geleidelijk aan negatiever werd en er almaar meer kapitaal moest worden gezocht. Pas tijdens het gerechtelijk onderzoek zouden de vele onregelmatigheden aan het licht komen, net zoals het feit dat – ten minste – de jaarrekening die eindigde op 31 januari 1990 werd opgepoetst.
Zand in het raderwerk
Waarom Super Club na mei 1990 plotseling als een mislukte pudding in elkaar stuikte, kunnen de revisoren tijdens het proces dat momenteel tegen hen wordt gevoerd, nog steeds niet verklaren. Maar dat revisor Emile Walkiers niet belette dat Super Club uitgroeide tot een gigantisch luchtkasteel, waardoor investeerders tot 5400 frank over hadden voor waardeloze Super Club aandelen, betwist vandaag niemand meer.
Een advocaat die bij de zaak betrokken is, formuleert het zo: “Super Club was een goed geoliede machine tot revisor André Deschamps op het toneel verscheen. Hij fungeerde als de spreekwoordelijke korrel zand die het raderwerk op 14 mei 1990 tot stilstand bracht.” In zijn rapport – dat in opdracht van de Belgian Anti-Piracy Foundation vzw, een vereniging van Belgische videodistributeurs, werd opgesteld en dat op 15 mei 1990 in De Morgen werd becommentarieerd – maakte André Deschamps kritische opmerkingen rond Super Club-stichter Maurits De Prins, de jaarrekeningen van Super Club, enkele dubieuze aandeelhouders, de betalingsproblemen met geprotesteerde wissels en een batterij dagvaardingen door de RSZ. Daarbij gaf hij de raad voorzichtig te zijn met Super Club.
Meteen na het bekendraken van het rapport verzamelde Maurits De Prins de pers rond zich. Tijdens de persconferentie, waar de stichter van Super Club werd geflankeerd door de revisoren Walkiers en Van Oostveldt, kreeg André Deschamps de volle laag. De kritische revisor werd nadien zelfs voor de tuchtcommissie van het Instituut der Bedrijfsrevisoren geroepen omdat hij de collegialiteitsregels zou hebben geschonden. Deschamps werd vrijgesproken maar zou in de anonimiteit verdwijnen.
Geklungel leidt naar de top
De revisoren die in het Super Club-dossier of in één van de nevendossiers de bal verkeerd sloegen, bleven tot op heden ongemoeid. Meer nog: bijna allen maakten promotie.
Zo werd Robert Roksnoer – de man staat vandaag aan het hoofd van Price Waterhouse België – na het vernietigende rapport van André Deschamps door Maurits De Prins gevraagd een tegenverslag te maken. Op 20 juni 1990 – een maand na de publicatie van het verslag-Deschamps – was zijn werkstuk gereed. “Deschamps schreef onjuistheden, gaf onvolledige informatie, trok niet bevestigde besluiten en deed onbewezen beweringen,” zo schreef Roksnoer, die nu toegeeft zich vergist te hebben.
Wie evenmin in de anonimiteit verdween, was UG-professor Erik De Lembre, in die tijd revisor bij het faciliteitenbedrijf Lavithas – dat in 1987 werd overgenomen door Jan Maes, het financiële brein achter Super Club. Hoewel Lavithas later – op 28 sepember 1992 – failliet ging en het gerecht een enorme fraudeberg ontdekte (zie kader: Wat wist Erik De Lembre?), werd De Lembre voorzitter van Ernst & Young.
Ten slotte is er ook nog André Clybouw, toentertijd revisor-commisaris bij Luc Thibaut & Co Financiers, sinds 1987 zowat de privé-bank van Super Club. In totaal haalde deze bank via kapitalisatiebons 5 miljard frank op bij argeloze spaarders. Deze sommen werden bijna integraal doorgesluisd naar de bedrijvenimperia van het duo Maurits De Prins en Jan Maes rond Super Club en Lavithas. Jan Maes was trouwens in 1990 en 1991 bestuurder met vetorecht bij Thibaut. Daarbij werden op schokkende wijze bijna alle regels en wetten overtreden. Met als resultaat dat na het faillissement van Lavithas ook Thibaut kopje onder ging.
Hoewel Thibaut gedurende vijf jaar alle mogelijke wetten overtrad, maakte revisor André Clybouw hierover nooit een opmerking, laat staan dat hij onthoudingen formuleerde bij de jaarrekeningen. Nochtans nam Thibaut eigen aandelen in pand voor een lening aan bedrijven van De Prins; en via een sale & lease back werden de centrale verwarming, de parkeerplaatsen en de lucht van Lavithas (zo staat het in de factuur!) verkocht aan Thibaut. Stelt Frans Thibaut: “Clybouw heeft hierover nooit opmerkingen gemaakt.”
Ook hier geen gevolgen: Clybouw werd nadien lid van de tuchtcommissie bij het Instituut der Bedrijfsrevisoren, een functie die hij vandaag nog steeds bekleedt.
Willy Van Damme
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier