Huiswerk is een recht

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Veel speelgoed dat kinderen krijgen van de lieve sint is gemaakt door leeftijdgenootjes. In hun schoentje willen zij het recht om kind te zijn, terugvinden. Het VN-verdrag voor de Rechten van het Kind is tien jaar oud.

In Thailand maken ze speelgoed. In Colombia delven ze steenkool. In Pakistan stikken ze voetballen. In India werken ze in leerlooierijen. In Brazilië plukken ze sinaasappels. Ze zijn kinderen, niet ouder dan 14 jaar. Wereldwijd werken naar schatting een kwart miljard kinderen van 5 tot 14 jaar. Ruim 60% van hen is te vinden in Azië, 32% in Afrika, 7% in Latijns-Amerika. Ruim de helft van hen werkt voltijds. Deze cijfers houden alleen rekening met buitenshuis verrichte arbeid.

Officiële statistieken over kinderarbeid bestaan niet. Brazilië, bijvoorbeeld, nochtans een ministerie voor Kinderen rijk, ontkent elke vorm van kinderarbeid. Geen enkel VN-verdrag als dit van de Rechten van het Kind uit 1989 is meer geratificeerd, geen enkel verdrag wordt meer geschonden.

Er zijn indicaties dat niet alleen kinderarbeid zelf, maar ook de ergste vormen ervan toenemen. Het gaat dan om slavernij, dwangarbeid, kinderhandel, prostitutie, drugshandel, gevaarlijk en zwaar werk. Ongeveer tien miljoen kinderen zijn pure dwangarbeiders, geketend aan hun machine, geboren met een nooit aflosbare schuld die ze van hun ouders geërfd hebben. Bewijs is er ook van toenemende commerciële seksuele uitbuiting van kinderen.

De International Labour Organisation ( ILO) veranderde daarom het geweer van schouder. Conventie 138, slechts geratificeerd door 72 van de 174 landen, verbood alle vormen van kinderarbeid. De nieuwe Conventie 182, afgelopen zomer goedgekeurd door alle landen, verbiedt alleen de ergste vormen. De leeftijdsgrens werd opgetrokken tot 18 jaar, wat revolutionair is. Tot dan schoof de ILO 15 jaar als het minimum naar voren om arbeid te verrichten.

Voor vele waarnemers is die nieuwe aanpak een stap vooruit. De koerswijziging kwam er omdat een simpel verbod op kinderarbeid niet alleen weinig uithaalde, een verbod is ook geen oplossing. Integendeel, de kinderen zijn vaak slechter af als ze niet op een menswaardige manier aan de slag kunnen.

In vele gezinnen moeten ook de kinderen voor een inkomen zorgen om de eindjes aan elkaar te knopen. Armoede is de hoofdoorzaak van kinderarbeid. Het van vandaag op morgen ontslaan van kinderen is daarom zinloos. Dat veroordeelt het gezin tot nog meer armoede. De kinderen zelf worden vaak veroordeeld tot de straat, die leidt naar de ergste vormen van kinderarbeid.

“Het alibi van de armoede gebruiken om universele rechten te schenden, leidt tot het bestendigen van de misstanden,” argumenteert ook de ILO al jaren. Kinderarbeid zuigt gezinnen vast in het moeras van de armoede, omdat kinderen vaak de plaats innemen van hun werkloze ouders. De lage kinderlonen houden ook de lonen van volwassenen laag.

Het is daarom aannemelijk dat in enkele Aziatische landen kinderarbeid afnam dankzij een gestegen inkomen per hoofd van de bevolking, een betere verspreiding van basisonderwijs en een daling van de gezinsgrootte. Al zal de Aziatische economische crisis de kinderen niet geholpen hebben. Een rapport van Unicef maakt gewag van meer kinderarbeid in Centraal- en Oost-Europa na de val van de Muur, omdat vele landen een forse knik in hun inkomen kenden. In Afrika is de toestand helemaal verslechterd. De ILO schat dat 40% van de kinderen er arbeid verricht.

Het alternatief voor de fabriek en de straat is uiteraard onderwijs. De ILO pleit voor de schoolplicht om de kinderen van het werk te houden. Alleen is scholing, een recht van het kind, vaak niet voorhanden. Kinderarbeid is daar waar onderwijs te duur is voor de ouders of waar de kwaliteit en de toegankelijkheid van het onderwijs ontoereikend zijn. Ruim 140 miljoen kinderen tussen 6 en 11 jaar gaan niet naar school. De staten in het zuiden vragen expliciet om financiële steun om kinderen op te vangen. Conventie 182 wil ook projectmatig werken aan de economische en sociale omgeving om kinderarbeid doeltreffend te bestrijden.

Hoopgevend is dat steeds meer landen oog krijgen voor human resources. Kinderen zijn dan niet langer goedkope arbeidskrachten, maar worden menselijk kapitaal. Deze landen beseffen dat ze kinderen moeten scholen en opleiden, willen ze aanknopen met economische groei. Landen die kinderarbeid toelaten, verknoeien vaak hun voornaamste grondstof en ondermijnen het groeipotentieel van de economie.

Kindertijd is in heel wat culturen nog een nutteloze verspilling van werkkracht. Voor vele is de opvatting dat kinderen de tijd moeten krijgen om te leren en te spelen relatief nieuw. Die opvatting geldt vandaag alleen in landen waar ouders welstellend genoeg zijn, zodat het kroost wat mag kosten en niet moet verdienen.

Het rijke westen heeft dan ook snel het moraliserende vingertje klaar om kinderarbeid te veroordelen. Sinds de wereld in 1996 ontdekte dat kinderen in de sloppenwijken van het Pakistaanse Soalkot de officiële voetballen voor het Europees kampioenschap stikten, ligt de sportindustrie permanent onder vuur.

Fair Trade-organisaties of schoneklerencampagnes manen de consument aan geen producten te kopen waar kinderen deelnamen aan het productieproces. Multinationals zijn zeer gevoelig voor wat de westerse consument denkt. Ze zijn bang voor een boycot wanneer ze vereenzelvigd worden met kinderarbeid en willen bij een investering in een ontwikkelingsland vermijden als kinderuitbuiter bestempeld te worden.

De multinationals kleven sociale labels op hun producten en meten zich een gedragscode aan waarbij kinderarbeid taboe is. Kledinggigant C&A heeft zelfs een eigen controlesysteem opgezet. Het heeft soms veel weg van een marketingstrategie. De bedrijven klagen echter dat, wat ze ook ondernemen tegen kinderarbeid, ze bergen kritiek over zich heen krijgen.

Het positieve van de westerse druk is dat landen strenge wetten moeten uitvaardigen, willen ze buitenlandse ondernemingen en kapitaal aantrekken. Multinationals verhuizen immers makkelijk hun productie in deze globale economie. De vraag blijft echter of de kinderen beter af zijn. “Inspanningen om kinderarbeid te bannen – hoe goed bedoeld ze ook zijn – kunnen de situatie van die kinderen verergeren. Consumentenboycotten brachten het probleem onder de aandacht, maar de ongewilde effecten kwamen de kinderen niet altijd ten goede,” waarschuwt de ILO.

Eén van die effecten is dat kinderen die geweerd worden uit de bedrijven met een gedragscode, terechtkomen in een complex netwerk van onderaannemers. Het aantal sweatshops neemt overhand toe, wat van de controle op kinderarbeid een onmogelijke klus maakt en de multinationals de kans biedt hun handen in onschuld te wassen. Kinderen belanden ook terug in de huisnijverheid en krijgen niet langer een loon, maar worden betaald per stuk. Daarom wil conventie 182 dat de sociale clausules die de bedrijven hanteren, rekening houden met de gevolgen van hun acties en een aanzet geven om mee te bouwen aan een degelijk onderwijs.

De meerderheid van de kinderen heeft geen boodschap aan alle goede bedoelingen van het westen. Slechts 5% à 10% van hen maakt goederen bestemd voor de export. Alle anderen zijn ingeschakeld in de lokale en dikwijls informele economie. Een goede school in de buurt helpt de kinderen dan meer vooruit dan een internationale conferentie of campagne.

DAAN KILLEMAES

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content