HOLDER DE POLDER ?

Terwijl op Prinsjesdag koningin Beatrix de sociaal-economische successen van haar koninkrijk flink in de verf zette, bakkeleiden in België eerst de CVP, en daarna de rest van het land over het CVP-plan om tegen het jaar 2000 zo’n 100.000 bijkomende banen te creëren. Zijn deze banenplannen de aangewezen weg om naar Nederlands voorbeeld ook een Belgisch jobmirakel te realiseren ? Valt er überhaupt voor ons land wel iets te leren uit het alom geroemde Poldermodel ? Trends besprak één en ander met Anthonie Knoester, professor economisch en financieel beleid aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Knoester is niet zomaar een Nederlands econoom : in de jaren tachtig werkte hij op het ministerie van Economische Zaken. Hij zag als het ware hoe het Nederlandse model concreet vorm kreeg (zie ook Trends, 6 maart 1997).

TRENDS. In Nederland daalden de arbeidskosten behoorlijk. Over de noodzaak tot verlaging van de arbeidskosten via het terugschroeven van de sociale lasten groeit in België eensgezindheid. De hamvraag blijft evenwel hoe men dit alles moet financieren. De ene groep pleit voor alternatieve financiering via bijvoorbeeld BTW-verhogingen, de andere voor besparingen. Doet het ter zake welke weg men bewandelt ?

ANTHONIE KNOESTER. Uiteraard. Kiezen voor alternatieve financiering is lood om oud ijzer. Ten gronde gaat het in deze discussie om de hoogte van de collectieve uitgaven, aangezien deze automatisch ook het niveau van de algemene lasten bepalen. Die lastendruk is dan op zijn beurt weer een belangrijk element in de loonvorming. Naarmate de loonkosten opgejaagd worden, krijg je negatieve effecten op de tewerkstelling. Die spiraal moet doorbroken worden en dat kan alleen door de collectieve uitgaven én lasten te verlagen. Het zogenaamde “creatief” beleid dat hierrond wordt gevoerd, is helaas niets meer dan een opsmukoperatie. Hier heeft Nederland de voorbije jaren inderdaad de weg gewezen die een land als België ook maar beter zou volgen.

Hoe kunnen we die stelling “verminder de collectieve uitgaven en lasten” becijferen ? Moeten we naar 40 % van het bruto binnenlands product, of naar 30 %… ? Is dat allemaal niet wat arbitrair ?

In de Amerikaanse en Japanse economie legt de overheid beslag op ongeveer 33 % van het BBP. In West-Europa is over het algemeen 50 % de norm. Inzake overheidsbeslag kunnen we ons een verschil van ongeveer 10 %-punten van het BBP veroorloven met de twee andere grootmachten. Het valt niet te ontkennen dat de werkende bevolking in West-Europa over het algemeen productiever voor de dag komt dan Amerikanen en Japanners. De conclusie ligt dus voor de hand : de collectieve sector moet in West-Europa minstens terug tot 43 % van het BBP.

Het lijkt me toch wel erg optimistisch te argumenteren dat wij in West-Europa qua productiviteit een voorsprong van ongeveer 10 % hebben op Amerikanen en Japanners en die voorsprong ook naar de toekomst toe zullen kunnen bestendigen.

En toch koester ik die verwachting. Hoe kan je immers de Europese economie vergelijken met de Amerikaanse en de Japanse ? De marktwerking in de Verenigde Staten is beter dan die in West-Europa, hoewel ter zake heel wat aan het bewegen is. In bijna alle Europese landen staan privatisering, deregulering en meer flexibele marktomstandigheden op de economische agenda. De Amerikanen liggen dan weer ver achter inzake sparen en investeren. Voor Japan geldt net het omgekeerde : zij sparen nog méér dan de Europeanen, maar hun marktwerking is ronduit gebrekkig. Wij onderschatten de verstarring van de Japanse economische structuren, ook bijvoorbeeld in de arbeidsmarkt. Zolang deze wezenlijke kenmerken van de Amerikaanse en Japanse economie overeind blijven, mag onze collectieve sector ongeveer 10 %-punten van het BBP groter zijn. Veranderen deze basisgegevens, dan moet ook de becijfering worden overgedaan.

Een collectieve sector in de buurt van de 43 % vergt behoorlijke ingrepen voor de meeste West-Europese landen. België bijvoorbeeld zou voor ruim 300 miljard in de overheidsuitgaven moeten snoeien. Dat is onrealistisch. Hoe snel moet deze afbouw verlopen en hoe moet men zo’n beleid concreet organiseren ?

Ik spreek in deze context altijd over de omgekeerde 1 %-norm. Samengevat betekent dit dat de overheid, in het kader van een doordachte planning op termijn, er zich toe engageert dat de overheidsuitgaven met 1 % minder groeien dan het nationaal product. Ik praat hier wel degelijk in reële termen, dus na correctie voor inflatie. Als de Belgische economie gemiddeld een reële groei kent van ongeveer 2 % wat me realistisch lijkt kunnen de overheidsuitgaven nog altijd groeien. Er is dus geen sprake van een echte terugdringing van de overheidsuitgaven. Van een sociaal bloedbad zal geen sprake zijn. Hou die omgekeerde 1 %-norm gedurende vijf jaar vast en er ontstaat in % van het BBP een wereld van verschil. Bovendien creëer je met zo’n beleid ook méér economische groei. Net daardoor wordt de omgekeerde 1 %-norm nog makkelijker om dragen. Ik omschrijf deze beleidsaanpak dan ook graag als de koninklijke weg naar een betere sociaal-economische toekomst.

Met het begrip koninklijk zitten we opnieuw bij het Nederlandse model. In dit verband heeft iedereen het voortdurend over het fameuze Verdrag van Wassenaar (zie ook blz. 31). Dit verdrag blinkt uit door extreme beknoptheid. Kan een werkzaam sociaal pact eigenlijk wel gedetailleerder zijn ? Hoe belangrijk was dit Verdrag van Wassenaar overigens voor het Nederlandse succesverhaal ?

Wassenaar was een mijlpaal. Vanaf dat ogenblik heeft de Nederlandse overheid zich meer en meer teruggetrokken uit het proces van loonvorming. Door die inmenging waren forse scheeftrekkingen ontstaan. Meer gedetailleerd ? Neen, dat lijkt mij niet zinvol. De sociale partners dienen een consensus over de hoofdlijnen na te streven. Voor de concrete invullingen moet ook hier flexibiliteit hoog in het banier te staan.

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content