Hewa Bora !

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

Het nieuwe Congo kan over enkele maanden tenondergaan in gewelddadige uitbarstingen, zoals de buurlanden Congo-Brazza en de Centraal-Afrikaanse Republiek. Maar het land kan ook relatief snel aan een beloftevolle economische heropleving beginnen. De meeste Belgische bedrijfsleiders opteren voorzichtig voor een hoopvolle “verfrissende wind” : Hewa Bora !

Kinshasa, Katanga.

Onder de hoogste schouwpijp van Afrika en de bijhorende “afvalberg” van Lubumbashi huppelen de majorettes op het geschetter van de fanfare. Wat sinds een tiental jaren verworden is tot industriële archeologie stond decennialang symbool voor de economische slagkracht van de kopermaatschappij Gécamines. Als die schouw rookte, ging het goed met Katanga. De rooksliert mag dan definitief verdwenen zijn, toch viert de economische hoofdstad van Congo de eerste steenlegging van de metallurgische fabriek STL. Société de Traitement du terril de Lubumbashi is deels een Belgische investering : 110 miljoen VS-dollar waarvan 35 % ingebracht door Groupe George Forrest en 65 % door OMG. “Geen woorden in de wind, wel een concrete bevestiging van ons vertrouwen in de toekomst van dit land,” lacht George Forrest, die in Congo 3000 mensen tewerkstelt een stille hint naar Canadese en Amerikaanse mijngroepen die veel wind doen opwaaien, maar tot nu geen frank investeerden (behalve Tenke Mining Corp. van de Zweedse financier Adolf Lundin, dat 50 miljoen dollar stortte op rekeningen van Gécamines en waarvan de helft omgezet werd in soldij voor het “Bevrijdingsleger”).

STL is een samenwerkingsverband tussen de Belg Forrest, het op de New York Stock Exchange-genoteerde OMG en de Congolese staatsmaatschappij. Jaarlijks zullen ze gedurende twintig jaar 5000 ton kobalt, 3500 ton koper en 15.000 ton zink puren uit de 13 miljoen ton opgehoopte berg “slakken”. Dat zijn ertshoudende mineralen (uit inmiddels verroeste pyrometallurgische hoogovens van Gécamines en zijn Belgische voorganger UMHK) die in betere tijden werden opzijgeschoven omdat ze “slechts” 1,8 % kobalt, 1,3 % koper en 7,5 % zink bevatten.

Gouverneur Kakudji van de provincie Katanga (zie kader : Conservatieve Belgen) neemt de plechtigheid te baat om te beklemtonen dat de regering van de ” Alliantie” (de Alliantie van de Democratische Krachten voor de Bevrijding van Congo of AFDL) “dergelijke betrouwbare partnerschappen ten volle steunt.” Voor Kakudji “zijn ondernemers immers de fundamenten waarop de regering van president Kabila zijn sociaal-economisch actieplan kan ontwikkelen” woorden die een hart onder de riem zijn van het gezelschap op de met Congolese vlaggen versierde tribune. Want de naasting in april 1997, tijdens de bevrijding van Lubumbashi, van de spoorwegmaatschappij Sizarail het enige naar westerse normen functionerende bedrijf in heel het land had onrust gewekt bij de weinige nog overblijvende buitenlandse ondernemers.

Sizarail werd onder het bewind van de Zaïrese premier Kengo opgericht als een joint venture met buitenlandse partners, verenigd in Comazar (65 % het Zuid-Afrikaanse Spoornet, 21 % het Belgische NMBS-filiaal Transurb en lokale partners, onder meer Forrest), om de compleet verkankerde nationale spoorweg in de zuidoostelijke mijngebieden van Kasaï en Katanga op gang te trekken. Met strenge hand was de Belgische directeur van Comazar, Patrick Claes, daar aardig in geslaagd. “Sizarail heeft bewezen dat je hier met een minimum aan risicokapitaal zaken kan doen. Maar één element hadden we niet in handen : Comazar heeft het politieke risico zelf moeten dragen omdat Delcredere geen dekking bood. Het heeft ons 20 miljoen dollar gekost, vermits al onze activa en recente investeringen in één pennentrek door de AFDL overgeheveld werden naar de nationale spoorweg SNCC,” vertelt Claes. Niettemin behoudt hij het volste vertrouwen in het nieuwe bewind voor een redelijke oplossing van dat incident.

Na een korte periode

van onzekerheid en tegenstrijdige beslissingen door de nieuwe machthebbers in Kinshasa, gewagen de meeste bedrijfsleiders van “een op zijn minst positieve ingesteldheid van de regering-Kabila.” De regeringsleden komen uit de zogenaamde Zaïrese diaspora, rechtstreeks van buitenlandse universiteiten of hadden een baantje in Europa of de VS. Ze hebben geen voeling met de recente evoluties in de Zaïro-Congolese samenleving en nog minder ervaring in het beheer van een staat met afmetingen van het Europese subcontinent. “Aanvankelijk zijn ze wat onbesuisd tewerk gegaan,” wordt algemeen gesteld, “maar geleidelijk dringt de economische realiteit van dit land zich aan hen op en gaan de nieuwkomers doorgaans erg pragmatisch tewerk.” Buitenlandse bedrijfsleiders in Kinshasa en Lubumbashi oordelen vrij eensluidend dat de nieuwe ploeg hard werkt om de geërfde puinhoop op te ruimen : “Ze heeft althans de beste bedoelingen om dat te doen. Vraag is of ze ook de middelen heeft. En vooral of de nieuwe bewindslui zich niet in de kortste keren door het monster van Kinshasa zullen laten opslokken,” klinkt het. Waarmee wordt bedoeld of ze niet zullen hervallen in “de oude gewoonten”.

De metamorfose van de internationale luchthaven van Kinshasa is alvast een tastbare vertaling in de feiten van de naamsverandering van het presidentiële vliegtuig op het platform : de ” Ville de Lisala“, naar de geboortestreek van Mobutu‘s voorouders, werd omgedoopt tot ” Hewa Bora“. Wat in het Swahili “verfrissende, gunstige wind” betekent : reizigers wacht een keurige behandeling in plaats van de miserabele chaos waarin een losgeslagen meute hyena’s tot vóór kort koffers en reisdocumenten afrukten. De luchthaven van Ndjili begint zich te spiegelen aan de vlotte grenscontroles op de luchthavens van Kampala (Uganda) en Luanda (Angola) op een grondige, maar correcte fouillering van de bagage na.

Kinshasa is niet langer het middelpunt

Het oprukken van het Swahili uit het oosten met integrale uitzending door de nationale televisie van kabinetsvergaderingen in het binnenland en toespraken van president Kabila in deze rijke, intra-Afrikaanse taal is op zich al een culturele schok voor de verwaande Kinois. Dat Kinshasa niet langer hét middelpunt van Congo is, valt moeilijk te verteren, vooral door de oude politieke garde (al dan niet uit de “democratische oppositie” tegen het Mobutu-regime). Die is mentaal veeleer afgestemd op de Parijse Champs Elysées dan op de Congolese binnenlanden buiten de gezichtseinder van Kinshasa. Dat facet van de ondanks alles trotse, levenslustige en onvoorspelbare hoofdstad, kan de nieuwkomers nog heel wat kopbrekens bezorgen. “Kin” is een eigenzinnige octopus die de best geïntentioneerden in zijn perverterende raderwerken kan vermalen en “vreemde elementen” (in Kinshasa weet iedereen dat hiermee “de Tutsi-dominantie” wordt bedoeld) kan verzwelgen of uitspuwen.

“De nieuwe autoriteiten willen de grote meerderheid van de bevolking en die leven in rurale gebieden in het economisch circuit integreren. Ze getuigen van een gezonde dosis realiteitszin. Het herstellen van de openbare veiligheid en van een betrouwbaar rechtsapparaat zijn bijkomende topprioriteiten,” stelt Yves Wissocq, algemeen directeur van Cie Jules Van Lancker. JVL houdt in Beneden-Congo en Bandundu een veestapel over van 43.000 stuks die verwerkt worden tot vleesproducten voor de lokale markt.

Acht op tien Congolezen

leven op het platteland. Dat binnenland werd, na de Zaïrisering, door het vorige regime verwaarloosd en verder de grond ingeboord door gesubsidieerde invoer : vijf keer goedkoper dan de lokale landbouwproductie, heeft die westerse import de hele binnenlandse voedselketen de doodsteek toegebracht. Rijst van USaid of een door de Europese Unie betoelaagde vleesproductie verdoezelden de reële kostprijs die in Congo/Zaïre nochtans minstens de helft goedkoper kon zijn. Hetzelfde gebeurde met maïs, plantaardige oliën en katoen. Tijdens de kolonisatie produceerde Congo 180.000 ton katoengraan. Met de technologische evoluties zou het vandaag 400.000 ton kunnen zijn, maar het hele land produceert minder dan 10.000 ton. In alle landbouwsectoren ging de bijhorende verwerkende lokale industrie er aan.

“Van zodra de weg van Kinshasa naar Bandundu hersteld wordt, zullen er per dag niet vijf vrachtwagens maniok aanvoeren, maar vijftig ; zal de prijs tien keer lager zijn en de sociale spanning meteen wegebben,” analyseert Georges Somja, één van de laatste Belgische kmo’ers in de Congolese hoofdstad. Zijn bosontginning Sicobois van 250.000 hectare in de Evenaarsprovincie hakt met 150 werknemers maandelijks 1500 kubieke meter tropisch hout, waarvan 60 % voor uitvoer naar Portugal, Frankrijk en Duitsland (vroeger waren het 2500 kubieke meter). Somja’s polystyreenfabriek voor het maken van piepschuim voor koelkamers en isolatiepanelen draait op 15 % van haar capaciteit. “Bedrijven zijn sinds de machtsovername geen melkkoe meer, waar functionarissen als bloedzuigers op afkwamen,” bevestigt zoon Alain Somja de ommekeer.

Concurrent Gérard Vanbrabant heeft lof voor de efficiënte bescherming van de AFDL-soldaten op zijn 200.000 hectare houtkapplantages van Sokinex langs de Congostroom : “Het nieuwe bewind geeft me, ondanks mijn 58 jaar, voldoende vertrouwen om opgeborgen expansieplannen uit de kast te halen.” Naast Sokinex omvat Groep Vanbrabant 60.000 hectare bosontginning van Sicomo en 180.000 hectare van Sogera en de eigen transportfirma Sotraco (een vloot vrachtwagens, boten en een vliegtuig) : samen 700 Congolezen, 12 expats en 300 miljoen Belgische frank omzet. “Het stelen van stammen en mazout op de stroom is nog niet uitgeroeid. 100 stammen die onderweg verdwijnen, dat is telkens een verlies van 2,5 miljoen Belgische frank per traject. De AFDL-officieren zijn erg behulpzaam om die plaag aan te pakken. Jammer genoeg ontbreekt het gerechtelijk apparaat om er efficiënt tegenaan te gaan.”

Een begin van rechtszekerheid

In Lubumbashi merkt Frank Demaeght eigenaar van één van de modernste slachterijen van Afrika (20 dieren per uur), van beenhouwerijen en 1200 kubieke meter koelkamers een begin van rechtszekerheid : “Als je vroeger werd lastig gevallen, belde je met de plaatselijke generaal of de gouverneur. Nu kan je op de normale instellingen een beroep doen. De handelsrechtbank begint haar functie ernstig te vervullen.” Demaeght bouwt nog 1500 kubieke meter koelinstallaties bij.

Het Kabila-regime

schuwt geen schoktherapie om in de verziekte Zaïrese chaos orde en tucht te herstellen : op de place Moïse Tshombé in het centrum van Lubumbashi ligt het lijk van een neergeschoten inbreker “ter afschrikking” uren in de brandende zon. In Kinshasa toont het tv-journaal de kadavers met commentaren van de enthousiaste menigte van plunderaars die in de volkswijken door de buurtbewoners gevat en levend verbrand werden. “Een radicale aanpak, maar mijn vrouw kan nu veilig met haar geld van de markt naar huis komen,” reageert een instemmende Congolees.

ERIK BRUYLAND

Tweede aflevering op 17 juli : De Belgen, nù of nooit ?

EERSTE STEENLEGGING VAN KOBALTFABRIEK STL Gouverneur Kakudji, minister van Mijnen Mututulo, George Forrest en Anti Aaltonen (OMG) : Geen woorden in de wind, wel een concrete bevestiging van ons vertrouwen in de toekomst van dit land.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content