Het zit in de genen
De jongste diagnose van de farmaceutische sector luidt dat de onderzoekskosten hoog oplopen en dat de genenrevolutie extra fondsen vergt. Voor veel farmabedrijven lijkt er maar één probaat middel te bestaan om gezond te blijven: fuseren.
Zorgde begin vorig jaar Aventis, de fusie van Rhône-Poulenc en Hoechst, nog voor controverse, vandaag lijkt de hele sector het credo van schaalvergroting te omarmen. Zelfs Pfizer, dat met de nodige branie volhield hoe weinig een fusie voor hen strategisch kon betekenen, betrad begin september 1999 de arena met een bod op Warner-Lambert. Dat bedrijf – wellicht het snelst groeiende farmaconcern ter wereld – is nog steeds de inzet van Pfizers gevecht met American Home Products. Hoewel Pfizer de beste kansen lijkt te hebben, is de titanenstrijd nog niet beslist.
Het rijtje van de recente monsterfusies is indrukwekkend: Astra met Zeneca, Monsanto met Pharmacia & Upjohn en onlangs Glaxo Wellcome met SmithKline Beecham. De tien belangrijkste farmabedrijven hebben samen ondertussen circa 40% van de markt in handen. Toch beweren de meeste waarnemers dat het einde van de fusiekoorts nog niet in zicht is. Ze verwijzen steevast naar de schaalgrootte van de autoconstructeurs, waar de grootste fabrikanten marktaandelen boven 10% halen. Vóór de recente fusiegolf hadden grote farmaconcerns maximum 4 tot 5% van de markt in handen. Glaxo-topman Richard Sykes schetste bij de voorstelling van het fusiebedrijf Glaxo SmithKline – geschat marktaandeel van 7,5% – een toekomst waarbij er slechts acht farmaconcerns van betekenis zouden overblijven. Het verhaal van haasje-over aan de wereldtop voedt daarom voortdurend de speculaties over spelers als BASF, Bayer en Bristol-Myers Squibb.
Sommige waarnemers blijven kritisch over de voordelen op lange termijn. Traditioneel spelen de mogelijke synergieën en kostenbesparingen een belangrijke rol. Nochtans ligt de cruciale factor op het vlak van onderzoek. Een farmagroep staat of valt vandaag met de kwaliteit van haar nieuwe producten. Een grotere omzet laat een breder researchbudget toe. De kosten om een nieuw geneesmiddel te ontwikkelen is de afgelopen decennia immers opgelopen tot 10 à 15 miljard frank. Dat ligt enerzijds aan de steeds stringentere goedkeuringseisen voor nieuwe geneesmiddelen en anderzijds aan de ontwikkeling van dure genetische therapieën.
Om te kunnen meespelen met de top moet een farmabedrijf het onderzoeksbudget boven de psychologische grens van 1 miljard dollar tillen. Glaxo SmithKline voorziet zelfs een researchbudget van 4 miljard dollar op een geschatte gezamenlijke omzet van 25 miljard dollar.
De praktijk leert echter dat het beschikbare budget niet de enige kritische factor voor succes is. Het Britse blad The Economist diepte onlangs een studie op waaruit bleek dat op één uitzondering na iedere merger sinds 1970 leidde tot een verlies van marktaandeel. Als oorzaken voor de mislukking worden genoemd: onverenigbare bedrijfsculturen en een toename van bureaucratie – niet de meest bevorderlijke factoren voor een vruchtbaar en creatief onderzoeksklimaat. Niet zelden stappen topresearchers op bij een fusie omdat ze zich niet langer thuisvoelen binnen de nieuwe context of omdat de samenwerking met hun nieuwe bazen stroef verloopt.
Bovendien spelen in de zoektocht naar nieuwe megahits niet alleen marketingwetten en winstinschattingen een rol, maar zeker ook het toeval en de intuïtie van wetenschappers. Het voorbeeld dat deze laatste stelling onderstreept, is wellicht Lipitor, de cholesterolverlager van Warner-Lambert. Volgens voorspellingen wordt dit het eerste medicijn dat de kaap van 10 miljard dollar omzet haalt. Het scheelde weinig of de directie had het project geschrapt omdat Sandoz, ondertussen opgekocht door Novartis, al een patent voor een dergelijk product had.
De hang naar schaalgrootte wordt ook ingegeven door de snel evoluerende biotechnologie. Verschillende onderzoekscentra en privé-bedrijven houden zich bezig met de genetische ontrafeling van de mens. Het zal hooguit twee tot drie jaar duren voor het hele genoom in kaart is gebracht. Dat schept hoge verwachtingen.
Terwijl vroeger met chemische verbindingen als het ware op basis van trial and error werd gezocht naar werkzame substanties, zorgt de genenrevolutie voor een meer systematische aanpak. Dit verhoogt het aantal potentiële grondstoffen (drug targets) voor geneesmiddelen spectaculair. Bij SmithKline bijvoorbeeld zorgde de nieuwe benadering in zes jaar tijd voor een toename van een tiental tot bijna 300 drug targets. Bovendien zullen geneesmiddelen op maat van de patiënt en met minder bijwerkingen mogelijk worden.
De grote concerns van vandaag zien deze revolutie als een eenmalige opportuniteit en willen de boot niet missen. Het is een race tegen de tijd. Het komt erop aan voldoende octrooien en patenten te verzamelen voor het menselijk genoom helemaal is ontrafeld.
Een van de minst geciteerde maar niet te onderschatten drijfveren voor de consolidatie is de besparingsdrang in de gezondheidszorg. Niet alle insiders gaan zover dit thema als een drijfveer te catalogeren, maar in Europa leeft het meer dan ooit.
Door de vergrijzing van de bevolking zijn er meer gebruikers van geneesmiddelen. Op lange termijn is het niet zeker dat alle kosten door de publieke ziekteverzekering kunnen worden gedragen. In ieder geval gaan de concerns ervan uit dat wanneer de groei van het totale volume – regelgevende instanties doen almaar moeilijker over de terugbetaling van nieuwe geneesmiddelen – niet langer vanzelfsprekend is, ze zich moeten verzekeren van een groter stuk van de bestaande taart.
België staat bijvoorbeeld een jaarlijkse stijging van 2,5% toe in het gezondheidsbudget. Ieder jaar dreigt het gezondheidsbudget te worden overschreden omdat de reële toename groter is. Daarom verlaagt de overheid de prijs van oude geneesmiddelen en voor innovatieve producten krijgen producenten niet de prijs die ze zouden wensen. Omdat de kosten van de ontwikkeling stijgen, komen op die manier de marges onder druk.
Pharmacia & Upjohn en het nieuwe Glaxo SmithKline verplaatsen hun hoofdkwartier naar de Verenigde Staten. Farmabedrijven willen zich vestigen waar researchers vlot beschikbaar zijn en waar ze de beste voeling hebben met hun belangrijkste markt.
Het verbruik van geneesmiddelen ligt in de VS hoger dan elders in de wereld. Gespecialiseerde onderzoeksbureaus schatten de groei van de markt voor geneesmiddelen op 17% in Amerika tegenover 7% in Europa. Bovendien wordt algemeen aangenomen dat de Food and Drug Administration(FDA) een doorzichtiger goedkeuringsprocedure volgt dan het European Agency for the Evaluation of Medical Products (Emea) in Europa. En in de Verenigde Staten is de prijszetting vrij. De farmagroepen kunnen voor hetzelfde middel een betere prijs krijgen.
Paradoxaal genoeg zou de schaalvergroting ook ruimte scheppen voor kleinere farmaproducenten. Almaar meer wint de idee veld dat de giganten beschikken over de marketing en distributiekanalen, terwijl de kleintjes beschikken over de creatieve research. Bovendien zullen alleen de grote groepen beschikken over de financiële draagkracht om de uitgebreide klinische trials globaal te sturen. Daarom zullen contractresearch en allianties in de toekomst toenemen. Middelgrote spelers kunnen zich concentreren op de lacunes die ontstaan tussen de therapeutische vlakken waarin de grote zich bewegen.
roeland byl
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier