Het onmogelijke is mogelijk geworden

2000 was geen jaar van grote hervormingen. Toch hebben we belangrijke vooruitgang geboekt.

De grote fiscale hervormingen moeten nog komen. Op het gebied van de personenbelasting zijn ze aangekondigd. De belangrijkste toezegging betreft de – internationaal niet meer te ontwijken – aftopping van de hoogste belastingtarieven. Minstens even belangrijk is de afschaffing van de schreeuwende discriminatie tussen gehuwden en ongehuwden.

Wat daar ooit van in huis komt, valt nog af te wachten. De aangekondigde maatregelen laten wel uitschijnen dat de ergste discriminatoire regels zullen worden aangepakt. Maar veel leed is ook op fiscaal gebied ‘verborgen’ leed. Of dat ook zal worden aangepakt, is hoegenaamd niet zeker.

Grond. Als het van minister van Financiën Didier Reynders ( PRL) afhangt, zal ook de vennootschapsbelasting aan een grondige revisie worden onderworpen. Het voorbije jaar blonk echter vooral uit door tal van – doorgaans minder ingrijpende – maatregelen die de belastingplichtigen en hun adviseurs verplichten alles te volgen, en niets aan de aandacht te laten ontsnappen.

Wat de bloeddruk van veel fiscal watchers ongetwijfeld de hoogte heeft ingejaagd, is de aanslepende discussie over de fiscale aftrekbaarheid van de zogenaamde ‘bijkomende’ kosten die betrekking hebben op gronden: notariskosten en registratierechten bijvoorbeeld.

De administratie heeft zich altijd op het standpunt geplaatst dat de ‘bijzaak’ de ‘hoofdzaak’ volgt, en dat de bijkomende kosten in verband met gronden derhalve niet aftrekbaar zijn, aangezien gronden (de hoofdzaak) in de regel ook niet afschrijfbaar zijn.

Maar het Hof van Cassatie kwam in juni verrassend uit de hoek door uitdrukkelijk te stellen dat de bijkomende kosten in verband met gronden wel voor aftrek in aanmerking kunnen komen. Namelijk in die gevallen waarin kan worden aangetoond dat tegenover die bijkomende kosten geen reële tegenwaarde staat.

Maar de strijd is niet gestreden. In een brief aan alle gewestelijke directeurs heeft het hoofdbestuur van de belastingadministratie laten weten dat de uitspraken van het Hof van Cassatie niet als ‘vaste’ rechtspraak mogen worden aangezien. In mensentaal betekent dit dat de administratie van mening is dat het hoogste rechtscollege het bij het verkeerde eind heeft.

Het gevolg is dat de strijd wordt voortgezet. De gewestelijke directeurs hebben de opdracht gekregen alle bezwaarschriften af te wijzen. Voor de betrokken belastingplichtigen rest geen andere keus dan de zaak in te leiden voor de rechtbank van eerste aanleg. De calvarietocht zal daarna volgehouden moeten worden tot voor het Hof van Cassatie. Het is immers zo goed als uitgesloten dat de administratie zich in eerste aanleg of in hoger beroep zal willen neerleggen bij gerechtelijke uitspraken die de belastingplichtigen misschien ter wille zullen zijn.

Zekerheid over de fiscale aftrekbaarheid van de bijkomende kosten die op gronden betrekking hebben, kan vandaag dus onmogelijk worden gegeven. Dit wordt een verhaal van lange adem, wat minder erg is dan het op het eerste gezicht lijkt.

Pakweg twintig jaar geleden geloofde niemand dat de bijkomende kosten in verband met gronden fiscaal aftrekbaar zouden kunnen zijn. Op dit ogenblik beschikt de fiscale wereld al over drie cassatie-arresten die het tegendeel bewijzen. De kans is dus niet gering dat de weerstand van de administratie slechts een achterhoedegevecht zal blijken te zijn.

Maaltijden. Een ander punt waar menig rechtgeaard fiscalist zijn cliënt nooit een schijn van kans zou hebben gegeven, is dat van de maaltijdcheques. Als aan een hele reeks voorwaarden is voldaan, hebben maaltijdcheques het karakter van ‘sociale voordelen’. Het gevolg is dat het voordeel dat uit de toekenning van maaltijdcheques voortvloeit, bij de genieter niet belastbaar is. Maar de keerzijde van de medaille is dat de kostprijs van dergelijke maaltijdcheques voor de werkgever niet aftrekbaar is. Sociale voordelen zijn krachtens de wet immers niet als beroepskost aftrekbaar.

Maar ook hier is het onmogelijke dit jaar mogelijk geworden. Het hof van beroep in Antwerpen heeft immers aanvaard dat de kosten van maaltijdcheques wel fiscaal aftrekbaar zijn. De kern van het verhaal is dat de fiscus geen verschil mag maken tussen werkgevers die een eigen bedrijfsrestaurant organiseren en werkgevers die hun werknemers via maaltijdcheques van spijs en drank voorzien. In het eerste geval zijn de kosten voor de werkgever (onder bepaalde voorwaarden) wel als beroepskost aftrekbaar. In het tweede geval zou dat niet het geval zijn. Het Antwerpse hof van beroep – dat nooit terugdeinst voor een vernieuwende kijk op de zaken – heeft gevonden dat een dergelijk onderscheid niet door de beugel kan. Afwachten of het hoogste rechtscollege die mening deelt.

Procedure. In het voorbije jaar is het ook wennen geweest aan de nieuwe fiscale procedure. De gewestelijke directeurs moeten ermee leren leven dat zij – anders dan in de oude procedure – geen ‘rechters’ meer zijn bij het beoordelen van bezwaarschriften. Zij zijn nog slechts de nederige uitvoerders van de richtlijnen die ze van hun hiërarchische oversten ontvangen. Dat betekent echter niet dat ze minder aandachtig mogen zijn.

In de nieuwe fiscale procedure treden zij op als een louter ‘administratieve’ overheid. Maar in die hoedanigheid zijn zij noodzakelijk gebonden door de principes van het ‘behoorlijk bestuurlijk handelen’. Een van die principes houdt in dat de gewestelijke directeur – hoewel hij geen rechter meer is – toch nog onpartijdig moet optreden, zij het dat de draagwijdte daarvan niet helemaal duidelijk is. Op deze manier is er toch nog hoop in deze bange en onzekere tijden.

Filter. Onzeker is ook hoe de nieuwe fiscale kamers – op het niveau van de rechtbanken van eerste aanleg – zich van hun taak zullen kwijten. Hun rechtspraak is in het voorbije jaar stilaan op gang gekomen. De eerste signalen wijzen erop dat zij, zacht uitgedrukt, overspoeld worden door fiscale geschillen.

Verwonderlijk is dat niet. In de nieuwe fiscale procedure hebben de gewestelijke directeurs geen bevoegdheid meer om in volle onafhankelijkheid de bezwaarschriften te beoordelen. De filterfunctie die zij op papier worden geacht te vervullen, is daardoor uitgehold. In de bezwaarprocedure is er niemand meer die voldoende afstand neemt om zoals een rechter uitspraak te doen over het fiscaal geschil. In de nieuwe fiscale procedure impliceert dit dat men het geschil bijna noodgedwongen voor de rechtbank moet brengen.

Of deze evolutie gunstig of ongunstig is, zal de toekomst moeten uitwijzen. De nieuwe fiscale procedure is (onder meer) uitgedacht om de belastingplichtige juridisch meer waarborgen te bieden. Maar de kans is groot dat hij met de kater blijft zitten. Terwijl een geschil voorheen – dankzij de waarborg van een onafhankelijke directeur – ‘in bezwaar’ kon worden opgelost, dreigt nu een lange lijdensweg door de catacomben van het gerechtelijk apparaat. Tijd- en geldverlies dreigen de prijs te worden voor een hervorming waarvan allicht nog slechts weinigen zich kunnen herinneren waarom zij indertijd is opgestart.

Bankier. Het geheugen is ook kort ten aanzien van de zogenaamde FBB-transacties (forfaitaire aftrek van buitenlandse belasting). Dit jaar is menig bankier en bankmedewerker in verdenking gesteld wegens betrokkenheid – zo’n tien jaar geleden – bij transacties die indertijd tot de bon ton behoorden, maar waarvoor je tegenwoordig boete en gevangenisstraf riskeert.

Tien, vijftien, twintig jaar geleden had bijna niemand durven voorspellen dat het fiscale klimaat volledig zou omslaan. Maar de tekenen waren niet van de lucht. De wetgever heeft de algemene antimisbruikbepaling ingevoerd en op verschillende punten maatregelen ingevoerd die misbruiken moeten tegengaan.

Vandaag is het ‘behoorlijk fiscaal handelen’ – in navolging van corporate governance? – geen besmet onderwerp meer. De internationale instellingen laten overigens geen andere keus. Tien jaar geleden had niemand gedacht dat het groothertogdom Luxemburg vandaag, onder Europese druk, mee zou gaan in een akkoord over een uniforme fiscale behandeling van spaargelden.

Internationaal. De tendens lijkt dan ook te zijn, dat de nationale fiscale politiek van langsom meer zal worden gedomineerd door internationale invloeden. De Europese Unie speelt daarbij een voortrekkersrol. Op het gebied van de indirecte belastingen (zoals BTW) is zij al incontournable. De voortschrijdende rechtspraak van het Europees Hof van Justitie leert dat dit straks op het gebied van de directe belastingen niet anders zal zijn.

De auteur is advocaat bij Dauginet & Co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

jan van dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content