Het onbetaalbare pensioen van de gemeente-ambtenaren
Zelfs als de pensioenbijdragen worden opgetrokken tot 41,5 procent van de loonmassa, dan nog slagen de gemeenten er niet in hun gulle pensioenstelsels in evenwicht te brengen. Het tekort overschrijdt 200 miljoen per jaar. Schiet de overheid te hulp?
Sinds 2006 stijgen de pensioenuitgaven van de gemeenten elk jaar ettelijke tientallen miljoenen boven de bijdragen uit. In 2010 bedroeg het verschil 261 miljoen euro. De prognose voor 2020 wijst er niet op dat die put kan worden gedempt. Dat is onhoudbaar. Daarom wordt van de gemeenten gevraagd dat ze hun werkgeversbijdrage drastisch verhogen; volgens de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten gaat het om 2,2 miljard euro over vijf jaar. Dat valt op een bijzonder slecht moment, omdat de lokale financiën niet alleen de overdracht van lasten van de federale overheid naar de OCMW’s moeten verteren, maar ook de daling van de dividenden op de gas- en elektriciteitsdistributie en de onderfinanciering van de politiezones. De gemeenten hebben hun pensioenen altijd zelf beheerd. En ze hebben behoorlijk goed voor hun personeel gezorgd. In het verleden beheerde elke gemeente haar eigen pensioenkas en legde ze haar eigen reserves aan. In de loop van de jaren werden die kassen samengevoegd, wat in 1987 leidde tot de oprichting van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten (RSZPPO). Die instelling beheert op dit ogenblik de pensioenen van de meeste gemeenten.
Statutair versus contractueel
Het repartitiestelsel voor de pensioenen — waarbij de werkenden betalen voor de gepensioneerden — zit klem tussen de verlenging van de gemiddelde levensduur en de afname van het aantal statutaire ambtenaren in de gemeenten. De contractuele ambtenaren vallen onder het stelsel van de werknemerspensioenen en kunnen geen aanspraak maken op het overheidspensioen. Zij spekken de kas van de RSZPPO dus niet. In tien jaar tijd is het aandeel van de contractuelen opgelopen van 44 tot 63 procent, en zelfs tot 67 procent in Wallonië. In absolute cijfers wordt zelfs een lichte afname van het aantal statutairen vastgesteld (117.000 voltijdse equivalenten in 2013, tegenover 120.000 in 1995).
Het aantal bijdragebetalers daalt dus, terwijl het aantal pensioentrekkers stijgt. Tussen 2006 en 2013 is het aantal gepensioneerde ambtenaren toegenomen met bijna 25 procent, volgens cijfers van de Pensioendienst voor de Overheidssector. In de gemeentepensioenen is de demografische pensioenproblematiek dus op de spits gedreven.
Bij die evolutie gaan de gemeentelijke bestuurders niet vrijuit. Dat heeft te maken met de oude praktijk om mensen te benoemen aan het einde van hun loopbaan — een fraaie beloning voor de ambtenaar, die daardoor zijn pensioen met 30 tot 80 procent ziet aanzwellen. Voor de pensioenkassen van de overheid is dat een drama. Er wordt dan een ambtenarenpensioen gegeven aan een werknemer die tijdens het grootste deel van zijn loopbaan bijdragen heeft geleverd in een ander, minder voordelig stelsel.
Aanvankelijk putte de RSZPPO uit zijn overvloedige reserves om het tekort aan te vullen. “Het bijdragetarief bleef geruime tijd onveranderd op 27,5 procent. Van enige vooruitziendheid was geen sprake”, stelt Arnaud Dessoy, expert in gemeentefinanciën bij Belfius. De bijdragen werden nu wel opgetrokken — tot 30 of 37 procent, naargelang van de omstandigheden — maar gezien de omvang van de tekorten was een forsere bijsturing wenselijker geweest.
Verhoging van de bijdragen
Die toestand leidde tot de hervorming van 2011, die verschillende onderdelen omvatte. In de eerste plaats werd de basisbijdrage verhoogd. Tegen 2016 wordt ze geleidelijk opgevoerd tot 41,5 procent. Op een loonmassa van zowat 4 miljard euro maken enkele procentpunten een groot verschil. Dat tarief zou tot minstens 2020 worden aangehouden.
Maar die verhoging volstaat niet om de rekeningen in evenwicht te brengen. Vandaar dat voortaan ook een responsabiliseringsbijdrage wordt geheven, die op termijn de kloof tussen de inkomsten en de uitgaven van de RSZPPO moet dichten. Het gaat om een geïndividualiseerde afrekening per gemeente, naargelang van het aantal bijdragebetalers en het aantal gepensioneerde ambtenaren. De responsabilisering dekt aanvankelijk 50 procent van het verschil, maar de Vereniging van Steden en Gemeenten vreest dat dit percentage algauw 95 procent wordt. De RSZPPO verwacht dat het percentage pas boven 50 procent uitkomt tegen 2020; dat jaar wordt het opgetrokken tot 65 procent. Alles bij elkaar blijft de responsabilisering miniem (10 procent van de totale pensioenlasten in 2014), maar in sommige gevallen kan ze erg pijnlijk zijn, meer bepaald voor steden die hun eigen ziekenhuis beheren of dat hebben gedaan.
De hervorming die minister van Pensioenen Vincent Van Quickenborne en zijn opvolger Alexander De Croo (beiden Open Vld) hebben doorgevoerd, pakt ook een van de wortels van het probleem aan. Voortaan wordt het pensioen van de lokale en andere ambtenaren niet meer berekend op het salaris van de laatste vijf, maar op basis van de laatste tien loopbaanjaren. Dat beperkt de impact van de late benoemingen. In dezelfde gedachtegang voorziet de wet voortaan in een sanctie in de vorm van een regularisatiebijdrage, als een contractueel ambtenaar meer dan vijf jaar na zijn indiensttreding vast wordt benoemd.
Drie mogelijke oplossingen
Maar die hervorming volstaat niet. Dat blijkt uit de prognose van de RSZPPO: ondanks de verwachte toename van de bijdragen met 1,3 miljard euro tussen 2010 en 2020 blijft er een tekort van bijna 300 miljoen euro, omdat de pensioenlasten tegelijk aangroeien. Welke maatregelen kunnen worden genomen om de rekeningen weer in evenwicht te brengen? We zetten drie mogelijkheden op een rij.
1. Een bijdrage van de overheid
In een brief aan informateur Charles Michel (MR) vragen de gemeenten een federale geste. “De andere pensioenstelsels krijgen middelen van de federale overheid”, zegt Jacques Gobert, de burgemeester van La Louvière en de voorzitter van de Union des Villes et Communes de Wallonie. “Het is niet normaal dat de lokale besturen de enige zijn die hun systeem zelf moeten financieren.”
De toestand van de begroting maakt een financiële bijdrage van de federale overheid zeer hypothetisch, vooral ook omdat ze tegenwoordig veeleer geneigd is bijdragen te vragen aan de deelstaten. Die zouden slechts symbolisch bijdragen tot de financiering van de pensioenen van hun ambtenaren, boven op de persoonlijke bijdrage van 7,5 procent die voor alle werknemers geldt. In 2013 bedroeg de responsabilisering van de pensioenen voor de Franse Gemeenschap slechts 8,4 miljoen euro voor ongeveer 88.000 gepensioneerden. Door de hervorming van de financieringswet wordt dat echter 370 miljoen in 2025 en 750 miljoen in 2035 volgens schattingen van de universiteit van Namen. De tijd is er duidelijk niet naar om de andere bestuursniveaus cadeaus te geven.
2. Verlaging van de overheidspensioenen
Een gepensioneerde ambtenaar krijgt volgens de telling van de commissie-Vandenbroucke netto gemiddeld 500 euro meer dan een ex-loontrekkende (dat bedrag bedraagt de helft als de tweede pijler wordt inbegrepen). De gemeenten schatten dat een gepensioneerde statutaire ambtenaar gemiddeld 66 procent van zijn oude loon krijgt, tegenover slechts 40 procent voor een contractuele ambtenaar. Historisch werd dat verschil gerechtvaardigd als een uitgesteld loon dat de lagere verloning in de openbare dienst moest compenseren. Dat lijkt vandaag niet meer nodig, behalve voor de meest gekwalificeerden.
Niettemin kan worden betwijfeld of een lineaire verlaging van de overheidspensioenen politiek haalbaar is. De oplossing is mogelijk eerder gelegen in de berekeningswijze. Zo is het denkbaar de periode voor de berekening van het referentieloon te verlengen — die gaat nu van vijf naar tien jaar, maar voor een loontrekkende betreft ze de hele loopbaan. De huidige perequatie — elke verhoging van de barema’s brengt een stijging van de pensioenen met zich — kan worden vervangen door de invoering van de welvaartsvastheid. En de gelijkgeschakelde periodes voor de berekening van de loopbaan kunnen worden verminderd.
3. De gemengde loopbaan
De gemengde loopbaan is de optie die de gemeenten officieel naar voren schuiven: het pensioen koppelen aan de reële loopbaan van de ambtenaar. Ambtenaren zouden dan een pensioen van loontrekkende ontvangen volgens het aantal jaren dat ze als contractuelen hebben gewerkt en een overheidspensioen voor de jaren na hun benoeming.
Die evolutie kan worden gekoppeld aan de veralgemening van de tweede pen-sioenpijler voor de contractuele ambtenaren. De RSZPPO heeft, samen met Belfius en Ethias, een plan in die zin ingediend. De meeste Vlaamse gemeenten hebben dat onderschreven. Brussel lijkt op dit ogenblik dezelfde weg op te gaan, maar in Wallonië verkeert de tweede pijler voor de contractuelen nog in een embryonaal stadium.
CHRISTOPHE DE CAEVEL
In de gemeentepensioenen is de demografische pensioenproblematiek op de spits gedreven.
De gemengde loopbaan is de optie die de gemeenten naar voren schuiven: het pensioen koppelen aan de reële loopbaan van de ambtenaar.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier