Het gevaarlijke spel met belastinggeld
In 1990 betaalde Kempense Steenkoolmijnen de familie Pieters 684 miljoen voor een meerderheidsbelang in Pieters-De Gelder, een bedrijf dat een expert niet meer dan 187 miljoen waard vond. Pieters-De Gelder werd vervolgens leeggezogen, maar niet door KS. Wat er precies gebeurde, komen we de volgende dagen misschien te weten. Vandaag, 16 november, begint het proces van de heren die KS vakkundig om zeep hielpen.
Op 26 oktober 1989 schreef het Vlaamse overheidskapitalisme geschiedenis. Toen besliste het overheidsbedrijf Kempense Steenkoolmijnen ( KS) om te investeren in de videoketen Superclub en het bouwbedrijf Pieters-De Gelder ( PDG) uit Wetteren. Onder impuls van KS-voorzitter en gedelegeerd bestuurder Thyl Gheyselinck en ondervoorzitter Gerard Van Acker betaalde KS in totaal 2034 miljoen frank: 684 miljoen voor de PDG-aandelen en 1,35 miljard voor de Superclub-aandelen. Gheyselinck was vragende partij voor Superclub, Van Acker bracht PDG aan.
Van Acker, die ook algemeen directeur van de Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen ( GIMV) was, zegt zelf nooit een participatie in PDG te hebben voorgesteld. Maar Marie Jeanne Pieters, voorzitster van de raad van bestuur van het familiebedrijf PDG, en Marc Bekaert, algemeen directeur van PDG, verklaarden later aan het gerecht dat het eerste contact door Gerard Van Acker werd gelegd. Ook GIMV-directeur Guy Mampaey vertelde het parket dat Van Acker voorstelde om Gheyselinck als een mogelijke overnamekandidaat te introduceren aan PDG. Van Acker had dus blijkbaar sterk zijn zinnen op PDG gezet, hoewel dat door de omgeving rond Van Acker nog altijd wordt ontkend: daar wordt gezegd dat Van Acker ook andere bouwmaatschappijen aan KS voorstelde als mogelijke partners.
Thyl Gheyselinck wilde zijn koop rechtvaardigen door een interessante waardering van PDG te krijgen. Voor het bepalen van de waarde van PDG bleek de GIMV een geschikte partner. Een audit vond de investeringsmaatschappij niet nodig. Ze baseerde zich alleen op cijfers afkomstig van het bedrijf. Hun waardering van PDG kwam mooi uit op 1 miljard frank, precies de prijs die Gheyselinck en Van Acker voor PDG in hun hoofd hadden. Bij de waardering hield de GIMV rekening met de meerwaarde die Gheyselinck uit deze participatie beweerde te willen halen. Een praktijk die later door het Rekenhof zwaar op de korrel genomen werd.
De waardering werd opgeklopt
De nota van de GIMV was nauwelijks kritisch. PDG liet zich onderscheiden door een ‘dynamische aanpak’, ‘creatief realisme’ en ‘een sterke betrokkenheid van de medewerkers bij het bedrijf’. Ook stelde Gheyselinck dat KS dankzij PDG tussen 1990 en 1993 een verwachte bouwomzet van 21 miljard frank zou halen. Wat in de studie kritiekloos werd overgenomen. Hoewel Mampaey en Marc Vercruysse, ook een GIMV-man, de investering in PDG aanprezen in hun rapport, verklaarden ze achteraf dat die 1 miljard te veel was. In 1994 verklaarde Mampaey aan het gerecht dat hij de waarde van de groep PDG op 610 miljoen frank raamde. Een gerechtelijk expert maakte later brandhout van de studie en waardeerde PDG op 187 miljoen frank.
Uiteindelijk plakte Gheyselinck een waarde van 1,3 miljard frank op het bouwbedrijf. Voor Vercruysse en Mampaey was die verhoging een probleem. Vercruysse verklaarde aan het gerecht dat het hem “duidelijk was dat het resultaat van onze analysenota dat bedrag moest benaderen.” Mampaey sprak nog klaardere taal: “Van Acker deelde mij mee dat het akkoord tussen koper en verkoper was gebaseerd op een waarde van 1,3 miljard frank, en hij vroeg mij of het mogelijk was dat ik mijn analyse betreffende de waarde van PDG in die zin kon aanpassen. In functie van die vraag heb ik het dossier opnieuw bekeken en de nodige aanpassingen gedaan om tot het bedrag van 1,3 miljard frank te komen.” De participatie van 55% in PDG kostte KS dus 684 miljoen frank.
Van Acker gaf aan het gerecht toe dat hij Vercruysse en Mampaey had gevraagd hoe de waardestijging van 300 miljoen kon worden verantwoord. Ze opteerden voor de controlepremie, een premie die overnemers van een bedrijf bovenop de koopprijs betalen voor hun meerderheidsbelang. De controlepremie werd gemakshalve op 30% vastgelegd.
Om PDG door de GIMV te laten waarderen, had de KS-top eveneens een rechtvaardiging nodig. Daarom zei die dat KS 50% in PDG zou nemen en de GIMV 5%. Een leugentje. De GIMV investeerde uit principe niet in bouwbedrijven. En toen de GIMV in januari 1990 inderdaad een voorstel tot een deelneming van 5% ontving, had KS de dag ervoor al beslist om 55% in PDG te nemen. Geen 5% voor de GIMV dus. En het waarderingsverslag? Gheyselinck had er amper interesse voor. In 1994 gaf hij – “misschien tot mijn eigen schande” – toe dat hij de waarderingsnota van de GIMV heel oppervlakkig had doorgenomen. Hij hield de nota zelfs geheim voor de andere KS-bestuurders, zogezegd omdat er mensen uit de bouwsector bij zaten. Op de vraag van het parket of dit normaal was, antwoordde Gheyselinck: “Neen, maar helaas gebeurden er in KS wel meer abnormale dingen in de raad van bestuur.”
Van een reconversie was geen sprake
De hamvraag is waarom KS met alle macht PDG wilde inlijven. Niet, in elk geval, om de reconversie van de Limburgse economie te bevorderen. PDG was een specialist in utiliteitsbouw en spoorwegwerken. Van Acker zei in 1993 dat de koop paste in de plannen voor een educatief en recreatief centrum dat in Limburg zou worden gebouwd. Een jaar later vertelde hij echter dat PDG was gekozen omdat het spoorwegwerken deed, wat compatibel was met het ondergrondse werk van de mijnwerkers. Gheyselinck had een ander verhaal klaar voor het gerecht. PDG zou de KS-arbeiders “iets nuttigs” leren, namelijk huizen bouwen. Maar huizen bouwen behoorde niet tot de activiteiten van PDG.
De samenwerking tussen PDG en KS bleef dan ook tot een minimum beperkt. Enkele ingenieurs van KS gingen voor PDG werken in Zeebrugge en Brussel. De omgekeerde reconversie dus. En in onderaanneming voor PDG begonnen mijnwerkers eind 1991 140 sociale woningen te bouwen (kostprijs: 333 miljoen frank) in de wijk Nieuw-Texas in Genk. De sterk verouderde woonwijk Texas moest immers plaats ruimen voor het ERC-recreatieproject, dat er nooit is gekomen. Verder ging de samenwerking niet.
Ann Pieters, de zus van PDG-voorzitter Marie Jeanne, klinkt zeer verbitterd over de hele affaire. “Het voorstel van Marie Jeanne voor de samenwerking met KS zag ik wel zitten wegens de meerwaarde die er voor ons bedrijf in kon zitten. KS heeft ons hier trouwens goed voor betaald. Maar in de praktijk kwam er van een samenwerking niets in huis. Al die hoge pieten in onze bestuursraad bleken geen interesse te tonen voor PDG. Ze keken amper naar onze cijfers.” Opvallend is trouwens dat KS wel de meerderheid in PDG bezat, maar nooit een meerderheid van de mandaten innam. Er waren vier bestuurders voor KS en vijf voor de familie Pieters. Dat druiste in tegen een eerdere beslissing van KS. Gheyselinck verklaarde achteraf dat hij een meerderheid in het bestuur niet urgent achtte. Anderen zeggen dat KS geen gepaste mensen vond. Ook in de dochterondernemingen van PDG zat niemand van KS.
Postbusfirma’s bij KB Lux
De ware relatie tussen PDG en KS blijkt uit een verslag van de raad van bestuur van PDG in maart 1994: “KS streeft er niet naar om met de investeerders van het Feniksproject ( nvdr – een gewijzigde versie van het recreatieve centrum) tot een deal te komen waarbij PDG haar pilotagefunctie als hoofdaannemer van de bouwwerken kan waarmaken. Nochtans heeft KS een voldoende sterke uitgangspositie, daar zij eigenaar is van de terreinen. KS speelt gretig in op allerlei geruchten en aanvallen van de Limburgse bouwlobby om PDG zoveel mogelijk te kunnen weren… Er wordt vanuit KS niets ondernomen om alsnog deze synergie te realiseren.”
En het geld van KS? De 684 miljoen werd netjes verdeeld onder de familie, waarbij Marc Bekaert 35 miljoen frank ontving voor bewezen diensten. Nauwelijks een half jaar na de verkoop klopten ze allemaal aan bij KB Lux om ieder hun eigen postbusfirma op te richten. Bij wijze van vriendendienst verbouwde PDG, normaliter geen huizenbouwer, een woning voor Gerard Van Acker in Brugge volgens het openboeksysteem. Volgens dit systeem worden aan de opdrachtgever alleen de kosten aangerekend, plus een winstmarge van 5%. Dat percentage bracht PDG echter niet in rekening voor de 1.675.600 frank aan lonen die aan de bouw werden besteed. Van Acker noch Marc Bekaert noch de financieel directeur van PDG konden deze vergetelheid verklaren. Toch is het parket niet op dit feit ingegaan tijdens de vordering voor het KS-proces.
Het einde van Gheyselinck
Een cruciaal ogenblik was de oprichting door PDG van de NV Europroject in juni 1991. Het doel van Europroject was studiewerk rond de TGV in Brussel te verrichten. Toen Europroject en de NMBS in februari 1992 de NV Eurostation oprichtten, was de lus van overheid naar overheid rond. Eurostation zou onder meer zorgen voor de ontwikkeling van het gebied rond het Brusselse Zuidstation, een groots vastgoedproject.
Geleidelijk begon men hier en daar echter vraagtekens bij KS te zetten. Agalev en toenmalig SP-senator Jef Ulburghs lieten de eerste kritische noten horen. Toen de CVP in Limburg werd opzijgezet tijdens de provincieraadsverkiezingen, moest Gheyselinck, een CVP-figuur, het bekopen. In december 1991 stapte hij op. In zijn plaats kwam in februari 1992 een niet-CVP’er, Peter Kluft. Maar ook die hield het niet lang uit: CVP-senator Johan Weyts stuurde in maart 1993 een kritische brief over KS naar de toenmalige Vlaamse minister-president Luc Van den Brande (CVP). Het gevolg was het ontslag van Kluft een maand later.
Weyts stapte echter ook naar de media. Toen brandde het KS-schandaal pas goed los. In april 1993 startte het gerechtelijk onderzoek naar KS. Er volgden huiszoekingen bij PDG, Marc Bekaert en de familie Pieters. Allerlei bezwarende documenten kwamen bovendrijven en het gerecht ontving anonieme brieven over mogelijke fraude bij PDG, de NMBS en Gerard Van Acker. Bekaert werd in februari 2000 trouwens veroordeeld wegens fraude in verband met de TGV-werken in Brussel, een rechtstreeks gevolg van documenten die tijdens die huiszoekingen werden gevonden.
Tijdens de raad van bestuur van PDG in augustus 1993 kwam het tot een rel tussen beide aandeelhoudersgroepen. De toekomst van de in opspraak gekomen KS was immers onzeker. “De akkoorden tussen PDG en KS zullen niet worden nageleefd,” klonk het op de bestuursraad.
Marie Jeanne speelde dubbelspel
Gelijktijdig met het escaleren van het gerechtelijk onderzoek verdwenen bij PDG een aantal interessante activa. Begin augustus 1993 werden de participaties in Schelfhout en Decatron International te koop aangeboden. Schelfhout was met zijn elektronische veilingklokken toen al marktleider en Decatron International was een joint venture tussen PDG en Kinepolis. PDG zou de bioscooppaleizen van de Kinepolis-groep bouwen. Ook Marc Bekaert had een belang in de joint venture. De deelneming van PDG in Decatron werd van de hand gedaan in oktober 1993. De participatie van PDG in Schelfhout werd pas in december 1995 verkocht.
Eind september 1993 was het de beurt aan de participatie van PDG in Europroject. Zonder veel discussie stemde de bestuursraad in met het voorstel van Marie Jeanne Pieters, die meldde dat de Gentse notaris Yves Tytgat een koper voor de deelneming in Europroject had gevonden. Overnameprijs: 600 miljoen frank. Wie de kopers waren, konden Pieters en Tytgat toen niet zeggen. Niet dat de bestuursleden daar trouwens veel interesse voor betoonden. Het optierecht van 35 miljoen frank moest voor 19 november 1993 worden betaald en zulks geschiedde. Niemand wist echter dat vier dagen eerder, op 15 november, een raamovereenkomst was getekend tussen Eurostation, waarin de NMBS baas was, en Europroject, waar Marie Jeanne Pieters aan het hoofd stond. Via dit akkoord kreeg Europroject nagenoeg exclusiviteit voor de bouwprojecten van Eurostation. De NMBS was echter niet op de hoogte gebracht van de verkoop van het PDG-belang in Europroject. Ze kon ook niets vermoeden, want de koper van die deelneming was de firma Follow-Up, een NV waarin Pieters en Tytgat participeerden. De NMBS moest, tot haar woede, via de pers vernemen dat Pieters niet meer voor PDG maar in naam van Follow-Up handelde.
Ook bij PDG bleef men in het ongewisse over het dubbelspel van voorzitster Marie Jeanne Pieters. Pas na 18 november, de dag dat het optierecht werd betaald, kwam de ware toedracht aan het licht. De bestuurders waren zeer verontwaardigd, want de raamovereenkomst met Eurostation verhoogde de waarde van de deelneming van PDG in Europroject. Pieters beweert echter dat PDG op de hoogte was van het raamakkoord. Het saldo van 304 miljoen kreeg PDG nooit te zien. Wel stortte Follow-Up in 1995 30 miljoen aan een PDG-dochter. Pieters verklaart de wanbetaling door de NMBS te beschuldigen van bedrog. De spoorwegmaatschappij zou Eurostation zogezegd leegzuigen. Een gerechtelijk expert weerlegde die aantijging later.
Wie er precies achter Follow-Up zat, is tot de dag van vandaag niet opgehelderd. In oktober 1994 stuurde notaris Tytgat een fax naar NMBS-baas Etienne Schouppe, waarin hij slechts enkele aandeelhouders wilde noemen: Marie Jeanne Pieters, Yves Tytgat, Bernard Devos, Johan Vandendriessche, Jacques Vandevelde, Jean-Louis Vullierme. Yves Tytgat was dus aandeelhouder van een NV waarvoor hij als notaris onderhandelde. Tytgat ontkent nu echter, evenals Pieters, dat hij aandeelhouder was. Zelfs Peter Eggermont, zaakvoerder van de BVBA Cavale, de huidige gedelegeerd bestuurder van Follow-Up, weet niet wie er precies aandeelhouder is van Follow-Up. Hij krijgt zijn opdrachten van notaris Tytgat.
De ruzie tussen Marie Jeanne Pieters en de NMBS escaleerde. Beide partijen spanden processen tegen elkaar aan. Uiteindelijk werd Europroject verplicht door de rechtbank zijn aandelen in Eurostation in oktober 1999 aan de NMBS over te dragen.
Geld weg, kaderleden weg
Na het elimineren van de participaties moest het geld van PDG verdwijnen. In april 1992 had de familie Pieters via de NV Permalite Europe ruim 600 miljoen geleend aan PDG via een langlopend krediet. Het geld dat de familie Pieters van KS had gekregen, werd dus in PDG ingebracht. Met datzelfde geld was in juli 1993 het kapitaal van Europroject verhoogd, enkele maanden voordat PDG Europroject nietsvermoedend verkocht aan Follow-Up. Hoewel dit krediet in de jaarrekeningen van PDG was ingeschreven als langlopend, aanvaardden de bestuurders van PDG de snelle terugbetaling. Permalite wilde om fiscale redenen zijn geld terug.
PDG moest nu zijn kredietlijnen bij de banken uitbreiden. Maar vier banken weigerden uitdrukkelijk de kredietlijnen te verhogen, zoals de notulen van bestuursraad vermelden. De onderneming werd financieel gewurgd. Marc Bekaert trok nog op bedelronde naar de banken, maar tevergeefs. Pieters beweert echter dat de banken de kredieten vervingen.
Nu de financiële activa en het geld waren verdwenen, was het tijd voor het kaderpersoneel om het zinkende schip te verlaten. Begin juli 1994 deelde Marie Jeanne Pieters totaal onverwacht aan de bestuursraad van PDG haar ontslag mee. Ze vertelde dat ze concurrent Taveirne had overgenomen. Taveirne stond te koop sinds het dodelijke ongeval van stichter Thiery Taveirne. Met Pieters verdwenen in juli bij PDG ook Dany Cappelle, de financieel directeur van PDG, Freddy Esschler, het hoofd van de spoorafdeling, en alle werfleiders van die sectie. De achterblijvende Marc Bekaert zorgde ervoor dat Esschler en Cappelle een zeer korte opzegtermijn kregen. Hij werd daarom onmiddellijk ontslagen om dringende redenen. Rond dezelfde tijd begon Taveirne overnamegesprekken met een totaal ontredderd PDG. KS, bang voor een nog groter schandaal, stak daar echter een stokje voor. PDG werd vanaf toen beheerd door de Limburgse Participatiemaatschappij ( LPM), het herdoopte KS.
PDG had na de leegloop geen mensen meer om in te schrijven op aanbestedingen bij de NMBS. Pogingen tot aanwervingen mislukten. De afdeling spoor- en kabelwerken, de rendabelste tak van PDG, werd voor 175 miljoen frank verkocht aan het Nederlandse Strukton.
Ondertussen was een aantal eigenaardigheden aan het licht gekomen. Marc Bekaert bleek zonder medeweten van de bestuursraad een kredietnota van 25 miljoen frank te hebben verstrekt aan Mauriwa voor de bouw van het Waverse Novotel, een project van Marie Jeanne Pieters. Ook had Bekaert een factuur van 8,5 miljoen betaald aan de Ierse postbusfirma Clashmore Construction Ltd voor een studie over Britse pretparken. Van die studie werd bij PDG nooit iets teruggevonden. Een nota van het toenmalige Coopers & Lybrand onthulde dat er in 1993 en 1994 zonder verantwoording 11 miljoen was gefactureerd door FBM, een firma van Marc Bekaert, en 1,5 miljoen door Gruuthuuse, een NV van Marie Jeanne Pieters. Deze laatste zegt van niets te weten.
Failliet met een vol orderboek
Officieel om de onderneming te redden, leende de Limburgse Participatiemaatschappij in augustus 1995 200 miljoen aan PDG. Een toenmalig bestuurder van PDG beweert dat de LPM ervoor moest zorgen dat de banken, die een faillissement zagen aankomen, alsnog een pand op hun kredieten konden nemen. Ook de curatoren vonden deze transactie merkwaardig en voerden een procedure tegen de LPM en de banken. De leningsakten werden ondertekend door directeur-generaal Bernard Martens en voorzitter Johan Delanghe. Delanghe zegt zich hiervan niets te herinneren en Martens weigert commentaar.De LPM nam voor haar lening op 6 september 1995 een pand op de schuldvordering van 304 miljoen van PDG op Follow-Up. Het is twijfelachtig of die schuld inbaar was. De ASLK, Bacob en Société Générale namen een degelijker pand: de gebouwen van PDG in Wetteren, ter waarde van 535 miljoen frank. Kort daarna nam ook de LPM een pand op de gebouwen van PDG in Wetteren, zij het in tweede rang. De banken namen nog een laatste pand in januari 1996. Zes maanden later, op 7 augustus, viel het doek over PDG. Een bouwbedrijf dat toen een orderboek van 3,5 miljard frank had en nooit failliet had mogen gaan.
Ex-PDG-bestuurder Ann Pieters betreurt de houding van haar zus en Marc Bekaert in deze kwestie. Marie Jeanne Pieters verdedigt zich: “De mensen na ons hebben het bedrijf bewust kapotgemaakt en de activa zo goed als weggeschonken. Aan het hoofd zette men een alcoholicus en mensen die er niets van kenden. Niet ik, maar zij zijn de schuldigen.” Pieters vordert dan ook 700 miljoen van LPM. Wat dat betreft, zit zij op één lijn met de curatoren. Ook zij beschuldigen LPM van wanbeheer.
De familie Pieters kwam nadien nog eenmaal samen: om het vijftigjarige huwelijk van de ouders, de PDG-stichters Gustaaf Pieters en Maria De Gelder, te vieren. Het door Gustaaf Pieters opgebouwde bouwbedrijf lag toen al aan scherven.
Volgende week gaan we in op de huidige bedrijfsactiviteiten van Marie Jeanne Pieters.
willy van damme
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier