Haalt China onze beurzen onderuit?

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

De zeepbellen op de Chinese beurs horen bij de sterke Chinese economie zoals bubbels bij een glas champagne. De occasionele kater zal de beurzen af en toe parten spelen, maar de opmars van China en Azië is pas begonnen.

We zullen niet de fouten van Japan herhalen,” zei Wu Xiaoling, vicegouverneur van de People’s Bank of China, toen ze vorige week te gast was op het Brussels Economic Forum. Het kranige dametje speechte louter in het Chinees, maar sprak kordaat en krachtig: “We zullen maatregelen nemen om te vermijden dat er zich op onze financiële markten zeepbellen vormen die, wanneer ze barsten, zware en langdurige gevolgen hebben voor de economie. Dat is in Japan gebeurd, en wij zullen die fout niet maken. Gezien de nog beperkte beurskapitalisatie is de impact van de Chinese beurs op de echte economie nog heel beperkt. Maar als de beurs zich niet rustig kan ontwikkelen, kan het vertrouwen in de Chinese economie geschonden worden. In een schrikreactie op een zware correctie kunnen ook de globale financiële markten in de klappen delen.”

Wu Xiaoling meende wat ze zei. Haar woorden waren nog niet koud of de Chinese overheid verhoogde een beurstaks om de dolle klim op de beurs van Sjanghai af te remmen (zie beursgrafiek). Maar net zoals de Chinese overheid elke parabolische klim zal kortwieken, zal ze evenmin een heuse crash toelaten. Toen de koersen vorige week te fel naar beneden doken, gonsde het meteen van de geruchten dat de overheid tussenbeide was gekomen om de koersen te ondersteunen.

Het toont nog maar eens aan dat China niet klakkeloos het westerse kapitalistische model kopieert. Een centraal autoritair regime houdt de handen aan het stuur. China voert een van de grootste sociaaleconomische experimenten in de geschiedenis uit. Professor emeritus Louis Baeck schreef net een essay over de wereldwijde schok van China’s reuzensprong. Baeck: “Als we de Aziatische opmars willen begrijpen, mogen we ons niet beperken tot de enge westerse invalshoek, maar moeten we ook luisteren naar de intellectuele discussie die in Azië woedt. De Aziatische inhaalobsessie vindt zijn oorsprong in een opverend identiteitsbesef. Het zijn gekwetste samenlevingen die zo snel mogelijk hun verloren erkenning willen terugwinnen. Japan was de gangmaker en het voorbeeld. Invloedrijke groepen zijn nu in China bereid om grote inspanningen te leveren, waarbij economische groei voorrang krijgt op sociale en regionale verdeling. De disciplinering van de bevolking heeft voorrang op democratische medezeggenschap.”

Op de globale financiële markten is intussen al gewenning opgetreden. De bokkensprongen van de Chinese beurs beroeren de markten nauwelijks nog. De eerste duik eind februari zorgde nog voor een schokgolf. De Chinese correctie was een excuus om winsten te nemen, de echte boosdoener was de vrees voor een Amerikaanse recessie. De markten kijken nu veel minder op van een koerssprong in Sjanghai. Vijf procent erbij of eraf? Déjà vu. Geeuw.

Angst voor sociale onrust

Lokale Chinese beursperikelen horen (nog) niet bij de categorie schokken die de globale groei onderuit kunnen halen. Zelfs de impact op de Chinese economie is beperkt. “Maar een scherpe correctie kan wel het vertrouwen in het ontluikende financiële systeem onderuit schoppen. En als er grote bevolkingsgroepen tegen grote verliezen aankijken, kan er druk op de overheid ontstaan om hen uit de nood te helpen,” waarschuwt de Wereldbank.

Sociale onrust staat hoog om de nachtmerrielijst van elk autoritair regime, niet het minst in China waar de groeiende inkomensongelijkheid een tijdbom is onder de sociale vrede. Dat is nog een reden waarom de communistische partij noch een zeepbel, noch een crash zal laten gebeuren op de beurzen. De economische machinerie moet soepel draaien om iedereen min of meer tevreden te houden.

De Chinese economie stoomt ook op volle kracht vooruit. De droomcombinatie van sterke groei (boven 10 %) en een lage inflatie (2 à 3 %) blijft de dienst uitmaken. Van oververhitting lijkt dus nog geen sprake. De Chinese economie is intussen de vierde grootste economie ter wereld, en nummer drie, Duitsland, ligt in het vizier. Maar gemeten naar inkomen per capita is China pas begonnen aan de inhaalrace. De kloof met Amerika bedraagt 30.000 dollar per kop.

Beurshausse door eenkindbeleid

Maar achter het laagje vernis van de snelle groei schuilt een Chinese economie die nog altijd erg onevenwichtig is. De Chinezen werken, sparen en investeren als gekken, maar spenderen de vergaarde welvaart heel zuinig. Zolang de rest van de wereld, en vooral de VS, het omgekeerde doet, is er voor China en de wereldeconomie niet veel aan de hand. Maar hoelang blijft dat liedje duren? “Hoe kunnen we vandaag de wereldeconomie evenwichtiger maken?” is de vraag die de economische wereldleiders zich elke ochtend stellen.

Het aanporren van de Chinese consumptie (en het Amerikaanse spaargedrag) is zonder twijfel een van de belangrijkste uitdagingen. Het IMF schat de Chinese spaarijver op een verbijsterende 47 % van het bbp. Die spaarneurose is volgens Nobelprijswinnaar economie Robert Mundell te verklaren door het Chinese bevolkingsbeleid. Historisch gezien, zagen Chinezen hun kinderen als ‘duurzame investeringen’ die in de oude dag moesten voorzien. Maar het eenkindbeleid torpedeerde deze vorm van sociale zekerheid. Daarom begonnen de Chinezen massaal te sparen voor de oude dag, wetende dat de vergrijzing bijzonder snel en hard zal toeslaan in China. Maar spaartegoeden op de bank brengen een schrale 2 % op, dus een oplevende beurs bleek plots een heel verleidelijk alternatief. Ze kunnen er beleggen in bedrijven met een winstgroei van gemiddeld 40 %. De koersen moesten wel spectaculair stijgen om die toevloed van spaargeld te kunnen opvangen.

Een ander stuk van het Chinese spaargeld wordt via de buitenlandse reserves van de Chinese centrale bank belegd in Amerikaanse overheidsobligaties. De Chinezen doen dus aan pensioensparen in de VS, met de People’s Bank of China als hun makelaar. En intussen financiert China op die manier ook zijn grootste klant, de Amerikaanse consument. China is van plan om deze symbiose met de VS in vraag te stellen (zie kader: Chinees vernietigingswapen: de dollarreserves).

Onevenwicht in investeringen

De motor van de Chinese economie is dus (nog) niet consumptie, maar grootschalige investeringen. Ruim 40 % van het bpp wordt gegenereerd door bedrijfsinvesteringen en infrastructuurwerken. Een sterke globale economie, stevige Chinese bedrijfswinsten en een lage rente houden deze molen aan de praat. Administratieve pogingen om nieuwe projecten af te remmen, hebben hooguit tijdelijk succes.

Maar de investeringen zijn te eenzijdig. Veel geld wordt gestoken in vastgoed en in bijzonder energie-intensieve zware en verwerkende industrie (vandaar ook de enorme energie- en grondstoffenhonger van China). China investeert echter te weinig in de toekomst: milieu en onderwijs worden bijvoorbeeld stiefmoederlijk behandeld.

Investeringen zijn ook ongelijk gespreid: steden en kustgebieden zijn de aantrekkingspolen, maar in het binnenland is er sprake van een tekort aan investeringen. Infrastructuurwerken in ‘het platteland’ zouden de investeringsboom ook na de Olympische Spelen van volgend jaar aan de gang moeten houden. Wel opvallend is dat ondanks alle investeringen, er nog altijd nauwelijks sprake is van overcapaciteit. De bouwwoede en groei van de steden bijvoorbeeld wordt gevoed vanuit een ‘natuurlijke’ vraag, en niet vanuit een speculatieve koorts.

De relatief lage binnenlandse consumptie en grootschalige investeringen in nieuwe fabrieken maken China intussen afhankelijk van de export. China slaagt er ook in om steeds meer te exporteren. Het handelsoverschot is opgelopen tot bijna 10 % van het bbp. China vindt continu nieuwe afzetmarkten (zie grafiek: China verovert internationale markten) en weet in een groeiend aantal sectoren en steeds hoogwaardiger producten gebruik te maken van zijn lage arbeidskosten om marktaandelen te veroveren. Ook na compensatie voor de lagere productiviteit liggen de Chinese arbeidskosten op 27 tot 42 % van het Amerikaanse niveau. China wil dit competitieve voordeel zeker nog niet kwijt, want het land moet nog honderden miljoenen een baan geven in het radarwerk van de globale economie. Dat is nog een werk van jaren, om niet te zeggen decennia. Louis Baeck: “De wortel van de omwentelingen in de globale economie ligt in de oversteek van honderden miljoenen boeren van de rijstvelden naar de fabrieken. De industriële revolutie in het Westen was een lachertje in vergelijking met wat we nu meemaken. En China legt de technologische lat steeds hoger. Wat zal het lot zijn van de westerse productie die onder deze lat ligt? Dat is voor ons een cruciale uitdaging.”

Meer diensten, minder industrie

Protectionistische reflexen in het Westen, laat staan een handelsoorlog, is echter het laatste wat China wil en wat de wereldeconomie vandaag nodig heeft. China probeert daarom wat goodwill bij zijn handelspartners los te weken door de Chinese munt, de renminbi, heel rustig en gecontroleerd in waarde te laten toenemen. Dat maakt de Chinese export iets duurder en de invoer iets goedkoper, zodat de rest van de wereld iets competitiever wordt tegenover de Chinese draak. De revaluatie van de munt geeft de Chinezen ook meer koopkracht, wat hen moet motiveren om meer in te voeren en meer te consumeren. Daar ligt de sleutel tot een meer evenwichtige wereldeconomie.

“Maar een herwaardering van de munt is zeker niet de enige oplossing,” zegt de Wereldbank. “De Chinese economie moet het in de toekomst meer van diensten en minder van industrie hebben. Ze moet meer steunen op de binnenlandse vraag en meer aandacht hebben voor het milieu, sociale rechtvaardigheid en een billijker verdeling van de groei. Hoe langer China wacht om deze weg in te slaan, hoe hoger de prijs van de hervormingen zal zijn.”

Een echo van de Wereldbank klonk in de woorden van Wu Xiaoling vorige week in Brussel: “Ja, onze munt kan zachtjes hoger, maar dat is geen wonderoplossing. Om de consumptie aan te moedigen hebben we een betere sociale zekerheid nodig, meer aandacht voor het milieu. We moeten de invoer promoten en de investering van China in het buitenland aanzwengelen. Maar maakt u zich geen zorgen, China kan zijn problemen de baas. Op die manier leveren wij onze bijdrage aan een meer evenwichtige wereldeconomie.”

Daan Killemaes

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content