Gouden eeuw
De Dow Jones-index is op een eeuw tijd ruim verhonderdvoudigd.
Aandelenbeleggers mogen absoluut niet klagen over de voorbije honderd jaar. Dat leiden we af uit de evolutie van de belangrijkste graadmeter van de beurzen in de wereld, de Dow Jones-index. Door het ontbreken van technologiewaarden mag die index vandaag de dag dan minder representatief zijn voor de volledige ontwikkeling op de Amerikaanse beurs, hij blijft toch de meest gevolgde graadmeter, met bovendien gegevens tot ver in het verleden.
Zo konden we terugvinden dat de Dow Jones-index in 1900 rond 65 punten begonnen is, in 1932 op 41 punten een dieptepunt bereikte, in 1972 voor het eerst boven 1000 punten uitkwam en in dit eigenste jaar, 1999, nog tot boven 10.000 punten spurtte. Dat betekent dat de Dow Jones-index van 1900 tot bijna eind 1999 verhonderdvierenvijftigvoudigd is (x 154!).
Maar zelfs deze summiere opsomming geeft aan dat die explosieve stijging van de Dow Jones-index niet gelijkmatig was. Vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw presteerde de Amerikaanse beurs allerminst goed. In 1949 stond de index nog maar op het drievoud van het niveau in 1900, een gemiddelde stijging met een armtierige 4 % per jaar. Het was, met andere woorden, nauwelijks de moeite waard om het risico van aandelenbeleggingen te nemen. Diezelfde opbrengst kon ook eenvoudigweg met obligaties behaald worden. Misschien zelfs met een gewoon spaarboekje.
Zwarte periode.
Al maken we ook hier de fout om die periode van vijftig jaar te veralgemenen. Die lage return is bijna volledig aan de beurskrach eind jaren twintig, begin jaren dertig toe te schrijven. Tussen 1929 en 1932 beleefde de beurs haar duisterste periode van de eeuw. Wall Street stortte werkelijk in, met als gevolg een haast vier jaar continu dalende beurs. De Dow Jones-index klapte in elkaar, van een piek op 300 punten naar een laagtepunt voor de eeuw van iets meer dan 40 punten. Goed voor een verlies van, afgerond, 87 %!
Samen met de beurs zakte immers ook de economie in een uiterst zware depressie weg, waarbij het bruto binnenlands product (BBP) van de Verenigde Staten tussen ’29 en ’33 zowat halveerde! Deflatie (gemiddelde daling van het prijspeil) deed de economie de das om. In ’32 daalden de prijzen zelfs gemiddeld met een onvoorstelbare 10,3 % op jaarbasis.
Maar het is altijd het meest duister vlak voor het daagt en dus kon men in ’32 als het ware opnieuw beginnen. In ’37 stond de Dow Jones-index al weer op 200 punten. Het is trouwens opmerkelijk dat de Dow Jones-index zijn meest spectaculaire jaarbewegingen allemaal voor de Tweede Wereldoorlog maakte. De Amerikaanse beurs was op dat moment ook nog als een “emerging market” te beschouwen. In de naoorlogse periode verloopt de beursontwikkeling minder volatiel en meer trendmatig.
Economisch staan de jaren zestig in de geschiedenisboekjes als de “gouden jaren”. Tussen 1960 en 1970 verdubbelde het BBP in de VS, wat op een gemiddelde jaarlijkse groei van afgerond 7 % wijst. Op Wall Street waren vooral de jaren vijftig heel sterk. De stijging van de Dow Jones-index werd eigenlijk al midden de jaren zestig afgebroken. De 1000-puntenbarrière kon maar niet doorbroken worden. Een gelijkaardig fenomeen had zich al in het begin van de eeuw voorgedaan, toen de index er ook meer dan een decennium over deed om boven de 100 punten te klimmen.
Die moeilijkheid had vanaf midden jaren zestig met het oplopen van de inflatie te maken. Tijdens de hele naoorlogse periode had de economie kunnen groeien zonder inflatie, maar daarin kwam in de tweede helft van de jaren zestig verandering en dat stopte de opmars van de Amerikaanse beurs.
Erger nog werd het in de jaren zeventig. Toen de Arabische oliesjeiks eerst de oliekraan dichtdraaiden en de olieprijs in de loop van de jaren zeventig verviervoudigde, ging de Amerikaanse beurs voor een tweede keer in de twintigste eeuw serieus onderuit. Deze keer was niet de deflatie, maar een galopperende inflatie de oorzaak. De langetermijnrente in de VS steeg van circa 5 % midden jaren zestig tot een piek van 14 % begin jaren tachtig. De Dow Jones-index stond begin jaren tachtig dan ook nog steeds 20 % lager dan midden de jaren zestig.
Maar net als in de jaren dertig werd deze trieste periode voor aandelenbeleggers door een lange opwaartse trend gevolgd. Men kan daarover discussiëren, maar eigenlijk duurt die trend nog steeds voort. En het is vooral ook aan de twee laatste decennia te danken dat we boven dit overzichtsartikel de titel “Gouden eeuw” kunnen plaatsen. Want tussen 1900 en 1980 was de belangrijkste graadmeter van de wereldbeurzen “slechts” van 65 tot afgerond 1000 punten geklommen, of ongeveer een vervijftienvoudiging. De voorbije twintig jaar kwam er dan nog een vertienvoudiging bovenop.
Slechts tweemaal was de opwaartse trend van de voorbije twee decennia in gevaar. Een eerste keer tijdens de oktoberkrach van ’87 toen de Dow Jones-index op “Zwarte Maandag” 504 punten of 22,6 % verloor. Maar dat was maar een uitschuiver, want de Amerikaanse centrale bank pompte voldoende geld in het systeem om een nieuwe depressie te vermijden. En in ’88 ging de beurs al weer vrolijk omhoog.
De totaal onverwachte inval van het Irak van “satan” Saddam Hoessein in het oliestaatje Koeweit was een tweede minder rooskleurige periode voor de Amerikaanse beurs. Het Golfconflict zorgde er in 1990 voor dat de Dow Jones-index het jaar voor het laatst lager eindigde dan hij het was begonnen.
Uitzonderlijke periode.
Dat laatste element geeft al aan dat we in een “abnormaal” gunstige beursconjunctuur zitten. Sinds ’82 gaven alleen de jaren ’84 en ’90 een negatieve return te zien, en dan nog een minimale daling van minder dan 5 %. Van de laatste 17 beursjaren zijn er dus 15 hoger afgesloten. Dat kwam de voorbije eeuw nooit eerder voor. In de periode van 1900 tot 1998 hadden we 66 jaren of 2 jaren op 3 die hoger werden afgesloten (“normaliter” wordt ’99 het 67ste jaar) en omgekeerd 33 of 1 jaar op 3 waarin de Dow Jones-index het jaar onder het startniveau eindigde.
Bovendien ligt de gemiddelde return voor de afgelopen 10 jaar op 18,8 % en voor de voorbije 20 jaar op 17,3 % per jaar. Dat is beduidend meer dan de gemiddelde klim van 12,8 % voor de voorbije 50 jaar en de 10,2 % als gemiddelde klim voor deze eeuw. En dat tegenover een gemiddelde langetermijnrente van 5,9 % en een gemiddelde inflatie van 3 % voor de voorbije 100 jaar.
Naar 1.000.000 punten?
Deflatie en (galopperende) inflatie, dat zijn de twee fenomenen die beurzen onderuit halen. Zo blijkt uit de studie van de voorbije eeuw. Meer nog dan politieke conflicten, ja zelfs meer dan oorlogen. Die kunnen voor een tijdelijke scherpe neerwaartse reactie zorgen, maar zullen de fundamentele trend zelden breken. Een algemene daling van het prijzenpeil of, daarentegen, een scherpe stijging brengen wel zware schade aan economie en beurs toe.
En de 21ste eeuw? Als we de lijn doortrekken, dan zou de Dow Jones-index – zonder aanpassing – tot boven 1.000.000 punten moeten klimmen. Alleen zullen we dat wellicht zelf niet meer kunnen controleren…
Danny Reweghs
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier