Global Utopia
In Japan wordt een aantal theatermaatregelen genomen, maar werkelijke aanpassingen blijven gegarandeerd uit. Japan-deskundige Karel van Wolferen ziet hetzelfde gebeuren op wereldvlak.
Er klonk geen harmonische samenzang in de Zwitserse Alpen. Op de jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum in Davos eindigde de klassieke Symfonie voor de Vrije Markteconomie deze keer in een kakofonie. Van beursgoeroe George Soros tot VS-minister voor Financiën, Robert Rubin, zochten tenoren uit de politieke, economische en financiële elite naar een nieuwe partituur voor het internationaal financieel systeem. Zelfs het Internationaal Muntfonds (IMF) zingt een toontje lager. De orthodoxie van de ongebreidelde internationalisering domineert niet langer het debat. “De situatie aan het einde van deze eeuw lijkt op die van de jaren twintig. De cirkel is rond,” waarschuwde de Japanse vice-minister voor Internationale Financiën Eisuke Sakakibara. Hoofdschuldige is het ” marktfundamentalisme” of de zogenaamde ” Washington consensus” – het jongleren met flitskapitaal en vooral de blinde toepassing van dit universele model in nieuwe, ontluikende markten. Voor het Westen is Japan, vanwege zijn aanslepende economische verlamming, minstens evenzeer schuldig aan de huidige malaise in de wereldeconomie.
” Japan doet de wereld versteld staan. Het is een belangrijke wereldmacht geworden, maar gedraagt zich niet zoals de meeste landen van een wereldmacht verwachten,” luidt de openingszin van Van Wolferens standaardwerk uit 1989 – Japan, De onzichtbare drijfveren van een wereldmacht – waarmee de Nederlandse Japan-kenner in en buiten Japan erkenning verwierf. Tien jaar later leest de eerste bladzijde alsof ze vandaag werd neergepend.
Na meer dan een kwarteeuw in hectisch Tokio, woont Karel van Wolferen in een romantisch polderlandschap met plassen en kanalen ten zuiden van Amsterdam. Tijd om zijn Oost/West-ervaringen te laten bezinken en in een breed perspectief te plaatsen. Aan de Universiteit van Amsterdam richt de nieuwe hoogleraar Vergelijking van politieke en economische instituties het Icpei op – Institute for Comparative Political and Economic Institutions. Het onderzoeksinstituut overstijgt de traditionele disciplines en kijkt verder dan Japan: “De technocratische modellen van instellingen als het IMF of de Organisatie voor economische en sociale ontwikkeling ( Oeso) zijn conceptueel ontoereikend. Daarom gaat het IMF er bij ontsporingen telkens met de botte bijl tegenaan. Wie ervaring heeft met afwijkende economische systemen, of ze nu in Azië, Oost-Europa of Afrika liggen, weet dat het erop aan komt de juiste vragen te stellen. De oplossingen komen dan vaak opvallend vanzelf.”
Gestolde geschiedenis
Van Wolferen verwijt de overheersende, economische theorie dat ze gedreven wordt door een globale utopie. De theorieën hebben geen voeling meer met de maatschappelijke realiteit op het terrein, maar propageren een dogma dat als bij toverslag universeel toepasbaar zou zijn: “De menselijke drama’s in Oost-Azië en Rusland openen stilaan de ogen. Er rijzen twijfels. Maar de boodschap die de Amerikanen er in Davos bleven inhameren is, dat met een gezonde economische politiek alle problemen kunnen worden voorkomen. We zetten een markt neer, liefst met de minst mogelijke belemmeringen, en dan gaat de rest vanzelf. Rusland en Oost-Azië bewijzen nochtans het falen van een a-historische benadering, waardoor economische tycoons vrij spel krijgen om een oligarchische, maffioze economie in te stellen. Een markt heeft transparantie nodig, accountants, notarissen, failissementswetgevingen. Maar dat bestaat niet in Azië en nog minder in Oost-Europa. De blinde invoering vana-historische en a-politieke economische modellen uit de zogenoemde Washington-consensus – waarbij men hoopt dat ze ‘zelfregulerend’ zouden werken – is funest voor de wereld.”
Karel van Wolferen benadrukt in dat proces de rol van instituties, die hij omschrijft als “gestolde geschiedenis”. “Westerse zakenlui en beleidsmakers hebben over deze landen conventionele ideeën, maar zijn niet echt geïnteresseerd in de onderliggende drijfveren. Dus kunnen ze aan de financiële crisissen, die elkaar van Oost-Azië over Rusland tot Brazilië snel opvolgen, geen touw meer vastknopen.”
Toch verwerpt Van Wolferen louter culturele verklaringen voor afwijkingen en ontsporingen bij abrupte economische liberaliseringen of het gemakkelijke excuus dat deze culturen nu eenmaal anders zijn: “Want daar geraak je niet verder mee en cultuur is zelden dé bepalende factor.” Als het Westen van het Japanse Systeem – Van Wolferen gebruikt steevast een hoofdletter om de Japanse “staat” die eigenlijk geen staat is in de gebruikelijke zin – een goed begrip had gehad, zou de sedert decennia durende discussie over het Japanse handelsprotectionisme al lang van de baan zijn geweest. Idem dito voor de polemiek rond de crisis in Japan, die volgens hem “alleen bestaat in de hoofden van de westerse media.”
Het geraffineerde protectionisme
waarmee distributie- keretsu westerse producten proberen buiten te houden, wordt voorgesteld als een cultureel gegeven. “Flauwekul, dat is oorspronkelijk een Duits idee van vóór de Tweede Wereldoorlog.” Het sluit wel aan bij een eeuwenoude gang van zaken, maar werd in Japan ingevoerd en geperfectioneerd. En sinds het barsten van de Japanse bubbel, eind jaren tachtig, is het Japanse banksysteem de nieuwe boeman van het Westen. Men vreest dat als Japan niet de nodige maatregelen neemt, dat land de rest van de wereld in een depressie kan storten. Lakoniek antwoordt Van Wolferen dat “Japan nergens last van heeft; Japan is hoogstens het slachtoffer van een kolossaal economisch mismanagement. De thans verguisde kredietverlening en de berg ongedekte leningen aan de privé-sector, waren ook imitaties uit het vooroorlogse Duitsland. Ze werden naar goede Japanse gewoonte verfijnd, maar die schuldenberg slepen ze inmiddels ook al een decennium mee. In beide gevallen had men de nodige aanpassingen tien jaar geleden kunnen doorvoeren. Maar er bestond geen conceptuele basis – nog steeds niet trouwens – om daarover op een doelgerichte manier met de Japanners te onderhanden en zo tijdig bij te sturen. Omdat men de mechanismen niet doorziet – en opmerkelijk is dat de Japanners, door het Systeem, daar zelf ook niet in slagen – hebben de Amerikanen integendeel de Japanse bubbel veroorzaakt. Door het Plazza Akkoord van 1985 werd de kredietkraan pas helemaal opengedraaid. En daar betaalt Oost-Azië nu de rekening voor.”
Bang voor Japan
Japan is al meer dan een kwarteeuw de op één na belangrijkste economische macht ter wereld. “Maar kijk eens in boeken over economische theorie. Japan schittert door afwezigheid. Economen zijn bang voor Japan. Eén van de redenen is dat in Japan en in de meeste Aziatische landen de markt niet in laatste instantie de economie bepaalt – en dat vloekt met de orthodoxe economische theorie. De belangrijkste factor is het kredietstelsel. Waarbij niet, zoals in het Westen, risicoanalyses door een bank bepalend zijn, maar kredietverlening wordt gestuurd door een ingewikkeld stelsel van relaties die elkaar gunsten uitwisselen.”
Precies. Is het niet daarom dat het IMF op “transparantie” hamert en op het uitroeien van crony capitalism, corruptie en vriendjeskapitalisme? “Met dergelijke simplistische slogans verhullen de technocraten van Davos en co. hun conceptuele tekortkomingen; een intellectuele armoede die ook slaafs door de media wordt uitgedragen,” werpt Van Wolferen op. Voorzitter Alan Greenspan van de Amerikaanse Centrale Bank slaat de bal compleet mis wanneer hij Japan, Korea en Taiwan blameert voor hun manier van kredietverlening in de voorbije decennia. “Als je crony capitalism zou omschrijven als een stelsel waarin transacties niet in laatste instantie bij wet worden gecontroleerd, maar door informele relaties, dan zou Japan het belangrijkste crony capitalistische land ter wereld zijn. Dat is té gek. Men plakt dat etiket ook op Indonesië. Ten onrechte De manier waarop onder Marcos de economie van de Filipijnen geplunderd werd, dit is crony capitalism.”
Als gewezen correspondent van de Nederlandse kwaliteitskrant NRC Handelsblad noemt Van Wolferen de mediaverslaggeving over de hele Aziatische crisis “ver beneden de maat.” Hij vindt “de arrogantie” waarmee toonaangevende economen verkondigen dat de moeilijkheden van Japan eens en voor goed bewijzen dat economieën niet op die manier kunnen worden gerund, “schaamteloos voorbijgaan aan de prestatie om in een kwarteeuw op te klimmen van een schaarste-economie tot het tweede industrieland ter wereld.”
Zowel de economie van Japan als die van de Aziatische Tijgers typeert Van Wolferen als “een oorlogseconomie in vredestijd”. De Tijgers, geïnspireerd door Japan werkten niet aan een economie om daar rijk van te worden (winsten genereren is een prioriteit in het Westen), maar om er sterk van te worden. “En daar zijn ze goed in geslaagd. Het probleem van Indonesië, Thailand, Maleisië, is dat ze zichzelf, in tegenstelling tot Japan, kwetsbaar maakten door de hen opgedrongen deregulering van de financiële sector. De Japanners hebben zich er veel beter tegen geweerd.”
Fundamenteel probleem
is volgens Karel van Wolferen dat het internationale, financiële stelsel volstrekt incompatibel is met de economieën van de Aziatische Tijgers en hun Japanse kredietmethodes: “Omdat de vrijhandel in goederen sterk welvaartscheppend heeft gewerkt, maakten de sponsors van een global utopia gezwind de mentale sprong naar de liberalisering van de kapitaalmarkten. Alsof er geen verschillen zijn tussen die twee vormen van handel. Westerse fondsenmanagers, analisten en credit rating-agentschappen die dit hebben aangemoedigd, stelden zich nooit de vraag of de nieuwe financiële stromen – denk aan afgeleide producten en de massa’s geld waar het om gaat – wel aangepast waren aan het institutionele kader waarin ze terechtkwamen. Een bank in Tokio of Jakarta is iets heel anders dan een bank in Frankfurt of New York. Dat het opbouwen van wettelijke en morele instituties, conform de westerse patronen, minstens één generatie zou vergen, kwam bij deze lui gewoon niet op. Toen ze dan ineens het ontbreken van zo’n wettelijk kader ‘ontdekten’, spurtten ze ijlings weg.”
Economen die vandaag de toon aangeven en het zelfregulerend en zuiverend karakter van de vrije markt beklemtonen, beschouwen de markt als een abstract gegeven. “Ze zijn blind voor de institutionele omgeving – de gestolde geschiedenis van die landen. Ze beschikken niet over een begrippenapparaat om economieën-in-ontwikkeling te analyseren en te begrijpen. Meer nog, ze vinden dit overbodig, want hun credo is onwankelbaar” (zie kader: De Washington-consensus).
Onthoofde middenklasse
‘s Werelds meest prominente speculant, George Soros, stelt voor dat het IMF voorwaarden moet kunnen opleggen aan landen die onvoorzichtig met geld omspringen. Om zo de moral hazard uit te schakelen – de toestand dat landen en beleggers te grote risico’s nemen, omdat ze weten dat bij slechte afloop het IMF toch bijspringt.
Commentaar van Van Wolferen: “Ze hebben in Davos de klok horen luiden, maar weten niet waar de klepel hangt. Moral hazard is een typisch westers begrip dat in de Aziatische context niet van toepassing is. Daar spelen bij de kredietverlening totaal ándere motieven. Volgens de gangbare definitie van moral hazard zou Japan de grootste zondaar moeten zijn, maar het Japanse industriële en financiële stelsel kan daar niet mee geassocieerd worden. Dit veronderstelt immers een rationeel verwachtingspatroon, wat haaks staat op de gang van zaken in de meeste Aziatische landen. Daar zijn mode, immitatie en het zichzelf bewijzen de drijvende kracht. Terwijl westerlingen, ondanks de tendens om reguleringen af te bouwen, een vangnet als vanzelfsprekend beschouwen, is dat voor Aziaten niet het geval.”
Als remedie
voor de financieel-economische kwalen van Oost-Azië, – “want die zijn er, structurele hervormingen zijn noodzakelijk, hun exportgedreven ‘oorlogseconomie’ moet worden omgebogen naar een interne consumentenmarkt” – bepleit Karel van Wolferen het koesteren en aanmoedigen van een dynamische middenklasse. Maar uitgerekend de opkomende middenklasse werd in Thailand en Indonesië door het IMF weggemaaid en miljoenen mensen werden opnieuw onder de armoedegrens geduwd.
Van Wolferen: “Geen van de Tijgers, ook Japan niet, heeft een binnenlandse consumentenmarkt uitgebouwd, omdat export dé prioriteit was en ze streefden daarbij naar een zo breed mogelijk productie-apparaat. Na verloop van tijd wordt overcapaciteit problematisch. De bureaucratische recepten, die het IMF routineus uit de lade haalde, waren erop gericht – zonder succes overigens – de buitenlandse investeerders vertrouwen in te boezemen. Deze landen hebben echter hoge spaarquoten. Het beleid zou de binnenlandse vraag moeten aanwakkeren. Consumentenkrediet is in Japan, Korea en Indonesië zeer beperkt. Deze landen waren op een punt gekomen dat marktmechanismen – geleidelijk – meer vat moesten krijgen op de economie. Wellicht was daarvoor zelfs tijdelijk méér regulering nodig in plaats van een abrupte en ongebreidelde liberalisering. Zeker niet een schoktherapie zoals in Rusland. Is het niet waanzinnig dat China, dat hier niet aan meedoet, door de VS uitbundig wordt geprezen? Als China zijn economie gaat bijstellen, zal dat zeker niet gebeuren volgens westerse voorschriften, maar op zijn eigen ritme.”
Van Wolferen vindt het onvoorstelbaar dat de Koreaanse chaebols op korte termijn zouden verdwijnen: “Want dan stort de hele zaak in mekaar. President Kim Dae Jung weet dat ook, al zal hij tegen de New York Times het omgekeerde vertellen. Maar als er ergens in Azië een beetje opvolging komt van de IMF-suggesties, dan zal dat in Korea zijn. De meeste technocraten hebben er in de VS gestudeerd. Ze beseften dat er iets fout is gegaan, maar wisten niet hoe. Tot voor juli 1997 werden ze immers toegejuicht.” Evenzeer als de Amerikaanse technocraten, missen de Koreaanse en Japanse technocraten een conceptuele basis om over dit soort zaken te discussiëren. Van Wolferen hoopt met zijn onderzoeksinstituut dit begrippenapparaat aan te reiken.
ERIK BRUYLAND
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier