Geen clemenza di fisco
De koor- en orkestleden van de Munt in Brussel zitten met een fiscale kater. Volgens het Hof van Cassatie zijn hun laagbelaste royalty’s eigenlijk beroepsinkomsten. En dus worden die voortaan zwaar belast.
Net zoals alle andere werknemers worden ook de koor- en orkestleden die als werknemers aan de Brusselse Munt zijn verbonden, zwaar belast. Ook voor muzikanten-werknemers geldt immers het progressief tarief van de personenbelasting, dat op de hoogste schijf kan oplopen tot 55 %, aanvullende crisisbijdrage en gemeentebelasting niet meegerekend. Tenzij ze hun werkelijke (hogere) beroepskosten bewijzen, geldt ook voor hen slechts een magere forfaitaire kostenaftrek, die nooit hoger kan zijn dan 110.000 frank.
Bovendien zijn er de socialezekerheidsbijdragen. Werknemers- en werkgeversbijdragen lopen samen op tot ongeveer 50 %, waardoor van het brutoloon netto niet veel meer overblijft. Van elke 100 frank die een werkgever uitgeeft om een werknemer te bezoldigen die in de hoogste schijven van het belastingtarief valt, komt geen 30 frank netto bij de werknemer terecht. Meer dan 70 frank gaat naar de sociale zekerheid en de fiscus.
AUTEURSRECHT.
Koor- en orkestleden bezitten evenwel iets wat de meeste andere werknemers niét hebben : zij kunnen auteursrechten laten gelden op de werken die zij uitvoeren. En uit die rechten kunnen zij inkomsten puren. En die auteursrechten worden niet noodzakelijk als beroepsinkomsten belast. Het Wetboek op de Inkomstenbelastingen vermeldt immers dat de “inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen” onder de categorie vallen van de roerende inkomsten. Daartoe kunnen ook de royalty’s behoren die men verkrijgt wegens de concessie om bepaalde rechten uit te baten of er gebruik van te maken. Auteursrechten kunnen bijgevolg onder die noemer vallen.
PRET.
En dat opent perspectieven. Want anders dan beroepsinkomsten, zijn roerende inkomsten niet onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen. Bovendien geldt ten aanzien van dit type van inkomsten een aantrekkelijk kostenforfait van (minstens) 15 % dat anders dan het kostenforfait bij beroepsinkomsten niet geplafonneerd is. En voorts is er het uiterst attractieve tarief : royalty’s die men als roerende inkomsten aangeeft, worden slechts belast tegen 15 %. Zonder dat daar bovenop nog een aanvullende crisisbijdrage is verschuldigd. De enige bijkomende belasting die men nog te vrezen heeft, is de aanvullende gemeentebelasting. Maar die kan de pret uiteraard niet bederven.
Van 100 frank die men besteedt aan het uitbetalen van auteursrechten (in de veronderstelling dat die als roerende inkomsten kunnen worden belast) blijft na belasting ongeveer 85 frank over, wat vanzelfsprekend schril afsteekt tegen de som die overblijft als men hetzelfde bedrag als werknemersbezoldigingen krijgt uitbetaald. Zoals gezegd, schiet dan (in het slechtste geval) geen 30 frank over. 85 frank tegen geen 30 frank. De rekening is vlug gemaakt.
VENNOOTSCHAP.
En die rekening had ook het Brusselse operahuis gemaakt. De Munt ging bijgevolg op zoek naar een structuur waarbij de koor- en orkestleden hun auteursrechten zodanig zouden kunnen verzilveren dat de inkomsten daaruit als roerende inkomsten zouden kunnen worden aangemerkt. Naast de Munt werd een aparte coöperatieve vennootschap (cv) opgericht, waarvan de koor- en orkestleden van de schouwburg mee vennoten zijn. Die cv werd met het beheer van hun rechten belast. De muzikanten en koorleden gaven hun auteursrechten daartoe op de een of andere manier in concessie aan deze vennootschap.
OPNAME.
Concreet : tijdens de opvoering van bijvoorbeeld een opera wordt een opname gemaakt. Het productiehuis dat met deze opname is belast, sluit met de coöperatieve vennootschap een overeenkomst in verband met de verdere verspreiding van het opgenomen werk. Bijvoorbeeld een uitzending ervan op radio of televisie. De coöperatieve vennootschap ontvangt de rechten, en keert vervolgens aan de koor- en orkestleden een bepaalde vergoeding uit.
Laag belaste royalty’s of duur belaste beroepsinkomsten ? De koor- en orkestleden waren (en zijn er allicht nog steeds) van overtuigd dat het hier wel degelijk ging om laag te belasten roerende inkomsten die zij omwille van hun particuliere auteursrechten, en dus los van hun beroepswerkzaamheid ontvangen.
BEROEPSINKOMEN.
Maar de fiscus had het niet zo begrepen. Die argumenteerde dat het wel degelijk om beroepsinkomsten ging. En eigenlijk is die beslissing niet verrassend. Men mag immers niet vergeten dat een kwalificatie als roerende inkomsten niet voor de hand ligt. Bovendien kan een belastingplichtige niet zomaar de categorie kiezen waartoe een bepaald inkomen behoort. Als een bepaald inkomen verkregen wordt uit hoofde van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid, dan behoren deze inkomsten op fiscaal gebied tot de categorie van de beroepsinkomsten.
Zo ook met royalty’s : die kunnen slechts als (laag te belasten) roerende inkomsten worden aangemerkt voor zover de rechten die in concessie worden gegeven “niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid worden gebruikt”. Zij moeten dus tot het particulier vermogen behoren.
Bovendien staat in het Wetboek te lezen dat bezoldigingen van werknemers alle beloningen omvatten “die voor de werknemer de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever”. Ongeacht de “wijze waarop ze verkregen worden”. Het volstaat dat ze “uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden uitbetaald”. Volgens de wet maakt het geen verschil uit door wie die vergoedingen worden uitbetaald, en welke benaming eraan wordt gegeven.
BRUSSEL.
Het Hof van Beroep in Brussel, aan wie de zaak ter beoordeling werd voorgelegd, had er dan ook blijkbaar niet de minste moeite mee om de fiscus in diens redenering te volgen. Ook het Hof vond dus dat de royalty’s die aan de koor- en orkestleden van de Munt worden uitbetaald, wel degelijk als beroepsinkomsten belastbaar zijn. De wet sluit immers op geen enkele wijze (uit de categorie van de werknemersbezoldigingen) de auteursrechten uit die een muzikant kan laten gelden op de werken die hij uitvoert in dienst van zijn werkgever (arrest van 20 september 1996).
CASSATIE.
Die uitspraak van het Brusselse Hof van Beroep is bij de betrokkenen hard aangekomen. Vandaar allicht dat tegen het beroepsarrest een voorziening werd ingesteld bij het Hof van Cassatie. Maar terwijl Tito in de gelijknamige opera nog clemenza betoonde, gaf het Hof van Cassatie geen duimbreed toe : het Hof van Beroep heeft vastgesteld dat de auteursrechten werden verkregen uit hoofde van, of naar aanleiding van het beroep dat de koor- en orkestleden uitoefenden bij het Brusselse operahuis. Bijgevolg kon het (volgens Cassatie) wettig beslissen dat deze vergoedingen als werknemersbezoldigingen belastbaar zijn (arrest van 15 september 1997).
DIRIGEERSTOKJE.
De koor- en orkestleden zitten dus met een fiscale kater. Het arrest betreft weliswaar slechts één van hen, maar het is evident dat de fiscus dit cassatie-arrest zal aangrijpen om in vergelijkbare dossiers in dezelfde zin te beslissen. Ook buiten het Brusselse operahuis.
Wat niet wil zeggen dat het doek daarmee definitief is gevallen. Misschien komt een ander hof van beroep op basis van een andere benadering van de feiten, of op basis van ander feitenmateriaal tot een ander besluit. Maar zolang dit niet is gebeurd, zwaait de fiscus met het dirigeerstokje.
Jan Van Dyck
Jan Van Dyck is fiscalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier