Gedane zaken nemen geen keer
Wat zou u, beste bedrijfsleider, ervan vinden als er morgen een nieuwe regel in de vennootschapsbelasting wordt ingevoerd die bepaalt dat een meerwaarde op aandelen die u in het verleden belastingvrij hebt gerealiseerd, ook wordt onderworpen aan een belasting van 34 procent? Ik mag aannemen dat u dan moord en brand schreeuwt.
De programmawet die aan het einde van elk jaar wordt aangenomen, bevat traditioneel nieuwe fiscale wetten en dus ook bijkomende heffingen. Dat gold ook voor de eerste programmawet onder de regering-Michel. Een van de nieuwe maatregelen is dat intercommunales (verenigingen van gemeenten) niet meer vrijgesteld zijn van de vennootschapsbelasting. Buiten de gemeenten en de intercommunales zullen niet velen wakker liggen van die heffing, maar dat maakt ze niet minder storend.
Tot voor kort waren intercommunales onderworpen aan de rechtspersonenbelasting, ook als ze activiteiten met een winstoogmerk voerden. Die winsten waren belastingvrij. Vanaf het aanslagjaar 2015 worden ze wel onderworpen aan vennootschapsbelasting. De intercommunales vinden dat niet leuk, maar ze steigeren vooral omdat ze dreigen te worden belast op winsten van vorige, definitief afgehandelde aanslagjaren. De programmawet bepaalt dat winsten uit vorige aanslagjaren worden belast in de vennootschapsbelasting op het tijdstip dat ze worden uitgekeerd. En nog — maar dat is veeleer technisch — wanneer die winsten niet langer op een bijzondere reserverekening geboekt blijven.
Een onaandachtige lezer zou erover kunnen lezen, maar wat de wetgever hier doet, is retroactief terugkomen op de belastbaarheid van inkomsten. Tot voor het aanslagjaar 2015 was die winst vrij van belasting, ook als ze werd uitgekeerd. Stel dat die winst werd aangehouden en pas in 2015 wordt uitgekeerd. Dan is daarop nu wel vennootschapsbelasting verschuldigd.
Dat is opmerkelijk. Het aanknopingspunt voor het heffen van vennootschapsbelasting is het tijdstip waarop de winst wordt gerealiseerd, en niet dat waarop die wordt uitgekeerd. De wetgever verbindt de heffing van de vennootschapsbelasting aan een niet-relevant gegeven voor de heffing van de vennootschapsbelasting, met name de uitkering. In de marge kan worden aangestipt dat het wellicht anders was geweest als de regels op de roerende voorheffing waren gewijzigd. In dat geval zou de belastbare handeling bestaan uit de uitkering en zou er van retroactiviteit weinig sprake zijn.
Er mag dan ook worden aangenomen dat de nieuwe regel op haar wettelijkheid zal worden getoetst. Die toetsing zal uiteindelijk naar het Grondwettelijk Hof leiden. Daarbij zal het hof wellicht de vraag moeten beantwoorden of de uitkering voldoende relevant is in de vennootschapsbelasting. En nog, of er een gerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen intercommunales en vzw’s. Ook vzw’s kunnen overgaan van de rechtspersonenbelasting naar de vennootschapsbelasting. Maar wanneer zij de overgang maken, blijven de onbelaste winsten van het verleden ook onbelast in de toekomst. Last but not least moet het nieuwe principe worden getoetst aan de hoogste rechtspraak, die bevestigt dat een belastingoverheid niet mag terugkomen op de belastbaarheid van fiscaal afgesloten belastbare tijdperken. In de voorbereidende werken werd verwezen naar de budgettaire noodzaak om over te gaan tot de retroactiviteit.
Het belang van zo’n betwisting en de uitkomst ervan belangen iedere belastingplichtige aan. Ze zal de vraag beantwoorden of een belastingoverheid op het verleden kan terugkomen, gedwongen door de verplichting het gat in de staatskas te dichten. Laten we hopen dat die vraag ontkennend wordt beantwoord. Iedereen mag aannemen van wel. Per slot van rekening zijn we een rechtsstaat, en dat willen we ook blijven.
Jan Tuerlinckx is advocaat van Tuerlinckx Fiscale Advocaten.
JAN TUERLINCKX
Een belastingoverheid mag niet terugkomen op de belastbaarheid van fiscaal afgesloten belastbare tijdperken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier