Galeriehouder Adriaan Raemdonck over 50 jaar De Zwarte Panter: ‘Geld is een tube verf’

ADRIAAN RAEMDONCK "Ik heb mijn leven niet opgebouwd door tégen iets te zijn." © FRANKY VERDICKT
Wim Ver Elst Redacteur bij Trends

Vijftig jaar geleden opende Adriaan Raemdonck galerie De Zwarte Panter. Het heilige vuur is nog altijd niet geblust. “Als je alleen bezig bent met geld, mis je de poëzie van dit beroep.”

Het is zaterdagnamiddag. Het is druk in de Hoogstraat in hartje Antwerpen. Geregeld lopen passanten binnen in galerie De Zwarte Panter in het voormalige Sint-Julianusgasthuis. Er wordt gefotografeerd voor het levensgrote bronzen beeld van galeriehouder Adriaan Raemdonck en zijn hond Fleur. Een deel van de bezoekers stapt de kapel binnen, waar schilderijen van Marc Kennes hangen. Anderen verkennen het binnenplein of gaan naar de zaal achteraan, waar permanent werk van Fred Bervoets te zien is. “Ik kom uit een dorp in het Pajottenland. Hier in Antwerpen heb ik mijn eigen dorpje kunnen maken”, zegt Raemdonck met een glimlach.

De Zwarte Panter werd deze week vijftig. Daarmee is ze de oudste actieve galerie in Vlaanderen. Op 5 december 1968 opende Raemdonck een eerste galerie in een afbraakpand in het Schipperskwartier. In 1970 stelde de Commissie van Openbare Onderstand (nu het OCMW) hem de gotische kapel van het Sint-Julianusgasthuis ter beschikking. “In die tijd was er veel leegstand in Antwerpen”, blikt hij terug. “De galerie is meegegroeid met de stad. In het begin zat ik hier tijdens de winter alleen aan mijn kachel. Er was geen volk. Nu blijven de mensen komen, ook uit het buitenland. De stad leeft. Antwerpen is een creatieve stad, een franke stad, en het is nog altijd een avant-gardestad.”

‘Ik wilde leven met kunstenaars. De dode kun je in het museum zien.’

Aan stoppen denkt Raemdonck niet, en uitbollen staat niet in zijn woordenboek. “Ik ben 73. Ik ben officieel met pensioen, maar tegenwoordig mag je blijven werken. Ik bewonder mensen die voortdoen tot hun laatste dag. Een kunstenaar stopt ook niet op zijn zestigste. En kunst is een ding dat nooit ophoudt. Dit is een boeiende tijd waarin alles mag, zoals de jaren zestig. Je kunt weer een blote madam schilderen, of een vierkant, of fotograferen, of video maken, of conceptueel werken. Daar gaan wellicht weer nieuwe dingen uitkomen. Dat is zo mooi. Hoe ouder je wordt, hoe beter je dat ziet en begrijpt.”

Hoe kwam u ertoe een galerie te beginnen?

ADRIAAN RAEMDONCK. “Er was geen vooropgesteld plan. Ik wilde eigenlijk kunstenaar worden. Ik ging op kot in Antwerpen om naar de academie te gaan. Hier is de wereld voor mij opengegaan. Het Schipperskwartier zat vol kunstenaars. Ik ontmoette er Fred Bervoets. Vriend en vijand sprak toen al over hem als over een echte artiest. In de weekends werkte ik als decorbouwer voor de BRT. Daardoor had ik wat geld. Mijn eerste galerie heb ik geopend in een leegstaand bordeel, La Panthère Noire, dat afgebroken zou worden. Ik heb bijna niets verkocht. Dat vond ik ook niet belangrijk.

“Toen het pand werd gesloopt, kon ik die kapel huren. Toen werd het serieus. Het werk voor de BRT gaf ik op. Ik ondervond ook al snel dat ik niet kon blijven schilderen. Als kunstenaars kwamen praten, was het om over hún werk te spreken, niet over het mijne. Het was een natuurlijk proces, ik heb me nooit een mislukt artiest gevoeld. Ik begon met Fred te werken. In 1974 kwam Jan Cox erbij, die was teruggekeerd uit de Verenigde Staten. Hij had daar bij de Curt Valentin Gallery gezeten. Dat was de wereldtop.”

U hebt vooral figuratieve schilderkunst geëxposeerd. Dat was een tegendraadse keuze. De meeste curatoren hadden vooral oog voor conceptuele en minimalistische kunst. Schilderkunst was lange tijd passé.

RAEMDONCK. “Ik ben opgegroeid met Vincent van Gogh, Jean Brusselmans en James Ensor. Ensor had mijn vader kunnen zijn. Daar ben ik nooit vanaf geraakt, ik ben altijd bij die schilderkunst gebleven. Maar ik heb mijn leven niet opgebouwd door tégen iets te zijn. Ik was niet tégen conceptuele kunst. Het gaat met golven. Als iets goed is, heeft het een kans. Als het niet goed is, heeft het nooit een kans. Je moet sterk genoeg zijn om tegen de stroom in te gaan en voort te doen. Dat is soms hard, maar het kan niet anders. De voorbije jaren is een nieuwe belangstelling voor schilderkunst ontstaan. Kijk maar naar Luc Tuymans, Koen van den Broeck en Michaël Borremans. Dat is fantastisch. Is het nu ook dát dat me doet voortdoen? Ik weet het niet.”

ADRIAAN RAEMDONCK
ADRIAAN RAEMDONCK “De meeste verzamelaars die ik ken, zijn gelukkige mensen.”© FRANKY VERDICKT

De Zwarte Panter is altijd een pilootgalerie geweest: een galerie die kunstenaars ontdekt, begeleidt en bekend probeert te maken. Pilootgaleries nemen ook de grootste risico’s.

RAEMDONCK. “Het principe van een galerie lijkt simpel: je huurt een ruimte, je hangt wat schilderijen aan de muur, je koopt wat flessen drank en je nodigt mensen uit. Maar zo eenvoudig is het natuurlijk niet. Als je op een correcte manier wilt werken, moet je de kunstenaar begeleiden. Je moet hem zichtbaar maken, ook internationaal. Je moet deelnemen aan beurzen, je moet publicaties uitbrengen. Dat vergt een immense inzet. En als je niet voldoende verkoopt, gaat het verkeerd. Een galerie is heel kwetsbaar. Kunst verkopen is verdomd moeilijk. Verdómd moeilijk. Ik heb veel drama’s gezien in die vijftig jaar. De gemiddelde leeftijd van een galerie is tussen drie en vijf jaar. Dat is altijd zo geweest. Dat is niet zo lang, hè ( lacht).

Een galerie is heel kwetsbaar. Ik heb veel drama’s gezien in die vijftig jaar

“We zien nu de bekende kunstenaars in de musea hangen. Maar het is lang niet zeker of de galeries die hen het eerst hebben getoond daaraan ook iets hebben verdiend. Hoeveel zijn er misschien niet door failliet gegaan? Ik heb twee keer Iris Clert geëxposeerd. Die vrouw is in 1986 in armoede gestorven. Haar galerie was wel dé pilootgalerie in Parijs. Ze heeft Yves Klein en Lucio Fontana ontdekt. Maar wie kent haar nog? Schilders hebben Van Gogh, maar galeriehouders hebben Iris Clert.”

U hebt wel voldoende verdiend om het vijftig jaar vol te houden.

RAEMDONCK. “Toen ik begon, was het iets verschrikkelijks dat galeries kunst verhandelden voor geld. Dat was een gevaar! Maar een kunstenaar heeft natuurlijk inkomsten nodig om in leven te blijven. Alleen mag geld niet primeren. Als ik met een artiest in zijn atelier ben, gaat het daar zelden over. Ik vergelijk geld met een tube verf. Het is een middel, geen doel. Het kunstwerk is het doel. De Zwarte Panter is nooit een kapitaalkrachtige galerie geweest. Ik heb jaar na jaar kunnen overleven. In mijn jeugd heb ik drama’s gezien van mensen die financiële problemen hadden. Daardoor heb ik altijd beseft: als ik mijn elektriciteit niet kan betalen, dan wordt die afgesloten. Mijn eerste betrachting was dat ik dat nooit zou meemaken, zo nuchter was ik wel. Voordat ik iets deed, wilde ik zeker zijn dat ik het kon betalen. Vandaag denk ik nog altijd zo.

ADRIAAN RAEMDONCK
ADRIAAN RAEMDONCK “Een galerie is ook met toekomstig erfgoed bezig.”© FRANKY VERDICKT

“Als je zou zeggen: ‘Adriaan, je zult wel heel tevreden zijn, je hebt in die vijftig jaar goed je kost verdiend’, dat zou ik verschrikkelijk vinden. Ik heb kunnen overleven, dat klopt. Je kost verdienen is niet zo moeilijk, je gaat gewoon werken. Maar waar het om gaat is: wat heb je gedáán? Mocht ik het gevoel hebben dat ik niets heb toegevoegd aan mijn tijd, dat zou vreselijk zijn. Als je alleen bezig bent met geld, mis je de poëzie van dit beroep.”

U hebt een vertrouwelijke relatie met veel kunstenaars die u exposeert.

RAEMDONCK. “Ik heb altijd levende kunstenaars getoond. Ik wilde leven met artiesten, de dode kun je in het museum zien. Een kunstenaar moet zijn hele leven lang mensen blijven boeien. Er wordt heel veel van hem verwacht, dat wordt vaak onderschat. Samen deel je die betrachting. Je bent een coach. Je staat heel dicht bij de artiest, maar het haalt ook resultaten.

“Als je werkt zoals ik, maak je veel mee. Als kunstenaars thuis problemen hebben, is het moeilijk je daaraan te onttrekken. Met sommigen ben ik dag en nacht bezig geweest. Toen Jan Cox uit Amerika kwam, was zijn huwelijk stukgelopen. Hij had depressies. Ik heb hem opgevangen. Maar toen hij overleed (Cox pleegde zelfmoord in 1980, nvdr), was het een geruststelling dat we alles hadden gedaan. Dat zijn heel pijnlijke dingen, maar het is een deel van je beroep, heb ik moeten ondervinden.

“Als een kunstenaar met je wie werkt overlijdt, verlies je een vriend, verlies je je droom én verlies je een deel van je broodwinning. Dat is heel moeilijk. En je komt opeens in de wereld van de toekomst terecht: blijft dat werk betekenis hebben, blijft het voortleven? Het verhaaltje dat de prijzen stijgen na de dood van een artiest, moet ik sterk relativeren. Ik heb ondervonden dat je voor een kunstenaar na zijn overlijden evenveel moet doen als tijdens zijn leven. En een kunstenaar over wie geen publicaties bestaan, overleeft niet. Ook daar moet je voor zorgen. Een galerie is dus ook met toekomstig erfgoed bezig.”

Een galeriehouder is ook een talentscout. Hoe herkent u nieuw talent?

RAEMDONCK. “Een kunstenaar moet een wereld hebben. Hij of zij moet bevreemden en vragen oproepen. Julien Schoenaerts (de acteur en de vader van Matthias Schoenaerts, nvdr), die vaak in de galerie kwam, zei: ‘Ik herken aan de tip van zijn schoenen of iemand een acteur is.’ Daar is iets juist aan. Er zijn dingen die je voelt. Toen ik als jonge man voor het eerst een Jan Cox zag, dat was bijna een verschijning.

“Veel artiesten die zich hier hebben aangeboden, hebben me gezegd: ‘Ik verkoop goed, hoor.’ Daar moet je bij mij niet mee aankomen. Een paar keer heb ik artiesten geëxposeerd die relaties me hadden aangeraden. Dat was meestal een flop. En dan verlies je nog eens vrienden ook, want je hebt het niet goed gedaan. Verkoopbaarheid is de slechtste norm. Die fout wordt vaak gemaakt: een galerie is geen winkel. Een galerie is een plek waar mensen ontdekkingen moeten doen.

“Uit elke nieuwe generatie komen nieuwe belangrijke mensen voort. Die moet je ertussenuit pikken. Maar hoeveel kunstenaars zich in één week aanbieden, dat is immens ( fluistert). In Vlaanderen woont op elke vierkante kilometer een kunstenaar. En nog goede ook, hè ( lacht). De eerste schifting gebeurt op korte tijd. Jan Vanriet (een andere kunstenaar uit de stal van De Zwarte Panter, nvdr) zat op de academie een jaar hoger. Hij is de enige die bekend is van zijn generatie. Dat is niet veel.”

‘Als kunstenaars thuis problemen hebben, is het moeilijk je daaraan te onttrekken.’

De ultieme schifting is of een kunstenaar het museum haalt.

RAEMDONCK. “In Vlaanderen is het héél moeilijk een museum te halen. En als dat al lukt, kom je meestal binnen via de kelder natuurlijk ( lacht). Maar ook dat is prachtig. Het museum blijft voor mij de tempel. Al zijn de musea nooit rijk geweest. Publieke collecties bestaan voor een groot deel uit schenkingen van verzamelaars.”

Het lijkt soms of er in Vlaanderen op elke vierkante kilometer ook een verzamelaar woont.

RAEMDONCK. “Er zou eens een tentoonstelling moeten worden gemaakt over het belang van de particuliere verzamelaars en de galeries in België tijdens de voorbije honderd jaar. Dat zou práchtig zijn. De verzamelaars in België zijn wereldtop. Het is een ontzettend plezier als je bij verzamelaars thuis komt. Hoe die mensen op de hoogte zijn. Hoe ze hun collectie koesteren. Dat is hun altaar! De meeste verzamelaars die ik ken, zijn gelukkige mensen. Ze weten wat ze kopen, ze hebben plezier en ze zijn tevreden. Ze zijn onmisbaar.”

Het schrikt veel mensen af dat kunst duur is.

RAEMDONCK. “Ja, een Luc Tuymans is duur. Maar dat stimuleert verzamelaars ook om werk van jonge kunstenaars te kopen. Misschien kopen ze wel de nieuwe Tuymans. Geen enkele artiest is begonnen met een topprijs. De fout van veel mensen is dat ze kunst kopen als belegging, zonder dat ze er iets van kennen. Je eerste aankoop moet een belegging voor het oog zijn. Een kunstwerk dringt in je huis binnen, je moet ermee leven. Als dat tegenvalt, is het je eigen schuld.

“De globalisering heeft veel veranderd. Kunstenaars kunnen vandaag veel vroeger en veel sneller internationaal doorbreken. Als het heel vlug gaat, kan ook de dokter of de advocaat die kunstenaar niet meer kopen. Je moet er vroeg bij zijn, je moet bijna aan de wieg van een artiest gaan staan. De kunst die vandaag wordt gemaakt, kun je in galeries trouwens gratis gaan bekijken. Grátis. Wij zijn ook cultuurverspreiders.”

In de jaren tachtig trad u al naar voren als woordvoerder van de galeriesector. Sinds 1997 bent u voorzitter van de BUP, de vakvereniging van de Belgische galeriehouders. U bent ook voorzitter van de Europese vakorganisatie, de Federation of European Art Galleries Association (FEAGA). Vanwaar dat engagement?

RAEMDONCK. “Vroeger werd de overheid te veel gezien als een vijand. Ik heb vroeg ingezien dat de galeries naar buiten moeten treden, om uit te leggen waar ze mee bezig zijn en hun vak te verdedigen. Zo hebben we de kunstkoopregeling uitgewerkt, waar Vlaams minister van Cultuur Sven Gatz op heeft ingepikt: binnenkort kun je een renteloze lening afsluiten om kunst te kopen. Daar ben ik heel blij mee. Zonder nieuwe generatie kopers, hebben die nieuwe kunstenaars geen kans.”

De meeste mensen zijn al lang met pensioen op hun 73ste. Hoelang gaat u nog door?

RAEMDONCK. “Ik ben realistisch: op mijn leeftijd is mijn eerste betrachting fysiek te overleven. Maar mocht ik stoppen, ik zou niet weten wat ik zou doen. Op reis gaan is goed voor een paar dagen, maar dan wil ik terug. Ik mis de mensen, ik mis mijn archief. Misschien stop ik als ik zou merken dat er niemand meer komt. Of als ik zou ondervinden dat mensen zeggen: we gaan nog eens naar Adriaan om die oude man een plezier te doen. Dat zou natuurlijk te weinig zijn.”

Grafiek is een ambacht

Met het geld dat hij verdiende als decorbouwer voor de BRT, kocht Adriaan Raemdonck al vroeg een tweedehandse drukpers. In 1970 begon in de galerie een ets- en zeefdrukatelier. Door de jaren heeft De Zwarte Panter 117 grafiekmappen en bibliofiele edities uitgegeven, met kunstenaars zoals Fred Bervoets, Jan Cox, Jan Vanriet en Nick Andrews, en auteurs zoals Hugo Claus, Eddy Van Vliet, Remco Campert en Jeroen Olyslaegers.

“Grafiek is zo gevulgariseerd geraakt dat de artiest er soms niets meer mee te maken heeft”, zegt Raemdonck. “In De Zwarte Panter is de voorwaarde dat de kunstenaar met het atelier móét werken. Elke map is ambachtelijk gemaakt.” Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van De Zwarte Panter is een selectie van die grafische edities te zien in de Erfgoedbibliotheek in Antwerpen.

Schilders & Schrijvers – 50 jaar galerie De Zwarte Panter loopt tot 13 januari 2019 in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen. Bij de expo verschijnt ook een catalogus.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content