Forrest vraagt spijkerharde bewijzen
Zou de Belgische mijnindustrieel George Forrest niet beter werk maken van transparantie in Congo in plaats van de Verenigde Naties, de commissie-Grote Meren en de pers te beschuldigen van “loze verdachtmakingen”?
Onder de titel “De Forrest-groep vraagt spijkerharde bewijzen” plaatste de Belgische mijnindustrieel in Katanga, George Forrest, een advertentie in een aantal kranten. Daarin betreurt Forrest dat de parlementaire onderzoekscommissie-Grote Meren, die de plundering van bodemrijkdommen in Congo onderzoekt, de Verenigde Naties en journalisten “loze verdachtmakingen” hebben verspreid over zijn bedrijvengroep. Hij voelt zich het slachtoffer van “een onrechtmatige lastercampagne, zonder het minste bewijs”. Terwijl zijn groep, aldus Forrest, “de enige onderneming is die, op basis van haar verwezenlijkingen, kan aantonen dat zij steeds een sterk ontwikkelingsperspectief heeft geboden en daarnaar verder blijft streven”.
Forrest-groep is de belangrijkste onderneming in de mijnprovincie Katanga, maar ze is niet “de enige” in Congo die “ontwikkelingsperspectief” biedt. Er zijn nog meer grote Belgische groepen actief met duizenden werknemers, zoals Suikergroep, de plantagegroepen Jules Van Lancker en Grelca, de textielgroep Utexafrica, de voedingsgroep Orgaman, groep- Froidbise en een aantal kleinere bedrijven die evenzeer standhielden. Ondanks het feit dat, aldus de advertentie, “er in de RDC ( nvdr – de Democratische Republiek Congo) geen Staat meer zou zijn.”
Op dit punt gaan de vakbonden van het staatsmijnbedrijf Gécamines in een recent communiqué naar aanleiding van een staking nog een stap verder: “De catastrofale toestand is vooral het gevolg van verkeerde politieke beslissingen, van de systematische en georganiseerde plundering waarin sommige personen en directeuren van Gécamines uitmunten. Met medeplichtigheid van leden van de regering”. Als dat laatste waar is, is het niet eenvoudig om de begrippen legaal, illegaal en plundering uit elkaar te houden. En als de vakbonden gelijk hebben, hoe moeten we dan “gelukwensen van de RCD-overheden aan de Forrest-groep” interpreteren?
Een kwelling voor elke ondernemer
“De manier waarop vandaag aan de exploitatie van kobalt, koper, coltan, goud, diamant en germanium wordt gedaan, verhindert dat er een omgevingsklimaat kan ontstaan waarin opnieuw plaats is voor bekwame buitenlandse investeerders in de mijnen,” zegt de gewezen topman van Gécamines, de Belg Robert Crem. Werken in zo’n omgeving is voor elke ondernemer een kwelling. Maar de Belgische bedrijven in Congo kunnen, als ze dat willen, nog genoeg gewicht in de schaal leggen om het tij te helpen keren. De gedragscode, waarvan zij met het Verbond van BelgischeOndernemingen ( VBO) de initiatiefnemers zijn en waartoe de FEC, het verbond van Congolese ondernemingen, zich mee engageerde, is daar het bewijs van.
Het ongunstige investeringsklimaat is de reden waarom kapitaalkrachtige mijngroepen als Anglo American en BHP/Billiton zich uit Congo terugtrokken. De advertentie van Forrest doet echter uitschijnen dat de VN, de Belgische onderzoekscommissie en de pers een lastercampagne zouden voeren “op basis ongetwijfeld van jaloersheid van concurrenten” (zo staat het er, een bewering die overigens niet gestaafd wordt met spijkerharde bewijzen).
Alleen deze wereldspelers beschikken over de expertise en honderden miljoenen dollars die nodig zijn voor de terugkeer naar grootschalige koperwinning, met kobalt als een goedkoop bijproduct. Dat handjevol bedrijven is Angelsaksisch van oorsprong. Daar is niets samenzweerderigs aan, zoals Forrest in zijn advertentie suggereert. Omdat ze beursgenoteerd zijn, kunnen zij moeilijk functioneren in een land waar “geen Staat meer zou zijn.” De pers krijgt ook het verwijt “probleemloos op die kar te springen”. De kar van desinformatie door concurrenten vol afgunst?
Bedrijven in Congo, Forrest op kop, zouden beter een transparant communicatiebeleid voeren. Informatie inwinnen en natrekken uit een land op 10.000 kilometer, waar “geen Staat meer zou zijn” en informanten niet durven getuigen zonder garantie op anonimiteit omdat ze blootstaan aan intimidatie, is immers allesbehalve “probleemloos”. Een voorbeeld: volgens de mensenrechtenorganisatie Asadho werd Emile Omba op 22 november 2002 in de gevangenis van Lubumbashi opgesloten nadat hij aan een Amerikaanse omroep de nummers van dertien treinwagons had gegeven waarmee ” Entreprises Groupe Malta Forrest illegaal uraniumhoudend kopererts” zou hebben uitgevoerd. Waar of niet? De commissie-Grote Meren onderzocht dit voorval niet.
Telexgate onopgelost
Verwijzend naar wat de media Telexgate hebben genoemd, werpt Forrest op: “Stelt iemand zich de vraag hoe die diplomatieke telex in handen van de Belgische pers is geraakt?” Maar de kernvraag in deze affaire is veeleer: waarom kwam een vertrouwelijke telex van de consul-generaal aan Buitenlandse Zaken in Brussel dezelfde dag terecht bij Forrest in Lubumbashi? En waarom niet bij een van zijn concurrenten?
Uiteindelijk liet BZ-minister Louis Michel ( MR) de zaak door het parket van Brussel onderzoeken omdat Telexgate de krantenkoppen bleef halen. Maar bijna één jaar later is er nog geen spoor van de dader. In haar eindverslag wijdt de commissie-Grote Meren niet één woord aan het lek. Dat is vreemd, want zonder Telexgate zou ze geen onderzoek hebben gedaan naar wat zij in het rapport “de Katanga-dossiers” noemt.
In de advertentie zegt Forrest dat het afleiden van opbrengsten uit de Luiswishi-mijn ten nadele van Gécamines een beslissing was van de Congolese president. Wij weten het niet, maar vakbondsman Muteba Luhunga houdt vol dat het George Forrest was die het voorstel deed in een brief van 7 juli 1998 aan wijlen Laurent-Désiré Kabila. Muteba zegt dat hij op 6 augustus 2002 aan de voorzitter van de commissie-Grote Meren, André Geens ( VLD), zeven documenten heeft gegeven. Geens beloofde kopieën te maken en ze terug te bezorgen. Volgens Muteba heeft hij niets teruggekregen. Muteba werd wel op 4 november gearresteerd. Het Luiswishi-project, dat Forrest als een model van partnership bestempelde, is inmiddels stilgelegd.
Forrest ziet uiteraard geen graten in het STL-GTL-project of de kobaltslagsmelter waaraan Delcredere een staatsgarantie verleende. De rentabiliteit van STL is bij de huidige lage kobaltprijs onzeker, maar vooral heeft Gécamines nauwelijks een dollar uit dit partnership ontvangen. Wat haaks staat op de oorspronkelijke bedoeling: Gécamines uit dit project en ook uit Luiswishi relatief snel cash bezorgen om basisverplichtingen na te komen. Het staatsbedrijf verliest over de hele lijn, wat niet het geval is voor de twee overige partijen, Forrest en het Amerikaanse OM Group. De vraag rijst ook waarom Forrest zich als partner nooit druk heeft gemaakt over het feit dat hoofdaandeelhouder OM Group germanium te gelde maakte zonder de twee andere partners in de GTL-joint venture te kennen: Gécamines hoorde ervan na verkopen in New York. De Gécamines-directie protesteerde en werd vervangen door een nieuwe ploeg.
Erik Bruyland
In haar eindverslag rept de commissie-Grote Meren
met geen woord over Telexgate.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier