Exit dubbel voordeel

Ongehuwd samenwonende ouders mogen het dubbele fiscale voordeel voor de kinderen die zij ten laste hebben, vergeten. Ook voor het verleden.

Het liedje heeft dus niet lang geduurd. Geen half jaar nadat de voormalige minister van Financiën officieel bevestigd heeft dat ongehuwd samenwonende ouders hun gezamenlijke kinderen ieder voor zich als persoon ten laste mogen beschouwen, wordt de kraan nu dichtgedraaid.

De Ministerraad heeft enkele weken geleden immers zijn goedkeuring gehecht aan een voorontwerp van wet waarin uitdrukkelijk te lezen staat dat er van een dubbel fiscaal voordeel geen sprake (meer) kan zijn: gemeenschappelijke kinderen van niet-gehuwde ouders, die deel uitmaken van hetzelfde gezin, kunnen niet meer tegelijkertijd als ten laste van de vader en als ten laste van de moeder worden aangemerkt.

RECHTSGEVOEL.

Waarmee meteen een bijzonder kwalijke discriminatie uit de wereld geholpen wordt. Dat ongehuwd samenwonenden hun gezamenlijke kinderen twee keer fiscaal ten laste konden nemen, terwijl gehuwden dat slechts één keer kunnen, stoot immers tegen de borst, en frustreert het rechtsgevoel. Dit kon niet vlug genoeg rechtgezet worden.

Dat deze rechtzetting gebeurt, door de situatie van “ongehuwden” af te stemmen op die van “gehuwden”, ligt voor de hand. Aan gehuwde ouders ook het recht verlenen om hun kinderen twee keer fiscaal ten laste te nemen, is immers – alleen al om budgettaire redenen – een onbegonnen zaak. Het omgekeerde kan wel: ouders krijgen voor hun kinderen één fiscaal voordeel. Ongeacht het feit of ze gehuwd of ongehuwd zijn, en of ze wel of niet samenwonen. Iedereen dus gelijk voor de wet.

MANIER.

Wel kan men zich vragen stellen bij de manier waarop de wetswijziging zal worden doorgevoerd. In het voorontwerp van wet, zoals dat door de Ministerraad in eerste lezing is goedgekeurd, staat te lezen dat er in feite geen wetswijziging komt; maar dat men in de fiscale wetgeving een “interpretatieve” bepaling wil opnemen. Een bepaling dus, waarbij geen nieuwe maatregel wordt ingevoerd, maar waarbij wel wordt uitgelegd hoe de bestaande wetgeving geïnterpreteerd moet worden.

Zo’n interpretatieve wet werkt niet alleen voor de toekomst; maar geldt ook voor het verleden. Het gevolg daarvan is, dat ongehuwd samenwonende ouders die in de vorige jaren een dubbel fiscaal voordeel genoten hebben, alsnog de fiscale rekening gepresenteerd zullen krijgen.

TERMIJN.

Hoe hoog die rekening kan oplopen, is niet helemaal duidelijk. Een interpretatieve wetsbepaling kan weliswaar onbeperkt terugwerken in de tijd. Maar dit betekent uiteraard niet dat de fiscus de belasting ook nog onbeperkt kan rechtzetten. Hij is gebonden aan dwingende aanslagtermijnen. In casu mag men ervan uitgaan dat de fiscus allicht drie jaar zal kunnen teruggaan.

In de veronderstelling dat de interpretatieve wet nog voor het einde van het jaar in het Belgisch Staatsblad te lezen zal staan, betekent dit dat de fiscus waarschijnlijk nog de mogelijkheid zal hebben om de fiscale toestand van ongehuwd samenwonende ouders te regulariseren, zowel voor het aanslagjaar 1996 als voor het aanslagjaar 1997. En uiteraard ook voor het aanslagjaar 1998. Met dien verstande dat de Administratie – gezien de op til zijnde wetsaanpassing – allicht zal weigeren om aan ongehuwd samenwonende ouders nog voor het aanslagjaar 1998 een dubbel fiscaal voordeel voor hun gezamenlijke kinderen toe te staan. Uit de praktijk blijkt trouwens dat verschillende belastingcontroleurs hetzelfde ook al doen of hebben gedaan voor de voorgaande aanslagjaren.

REKENING.

Maar daarnaast zijn er zeker ook verschillende ongehuwd samenwonende ouders die het dubbele voordeel in het verleden wel genoten hebben. Gaat het op, hen alsnog voor het verleden een bijkomende rekening te presenteren?

Dat is een zeer netelige kwestie. Als men de wetsaanpassing enkel voor de toekomst van toepassing verklaart, speelt men aan ongehuwd samenwonende ouders die het dubbel fiscaal voordeel in het verleden niet genoten hebben, een bijzonder aantrekkelijk argument in de hand om het dubbele voordeel alsnog voor het verleden – bij wijze van bezwaarschrift – te vragen.

Zegt men dat de nieuwe regeling een louter interpretatieve aangelegenheid is, zodat zij ook op het verleden van toepassing wordt, dan “straft” men ongehuwd samenwonende ouders die het dubbele voordeel in het verleden wel genoten hebben. Zij riskeren dan immers – als hun fiscale toestand effectief voor het verleden geregulariseerd wordt – een ernstige financiële aderlating die snel kan oplopen tot vele tienduizenden, ja zelfs honderdduizenden franken.

Terecht of ten onrechte? Dat hangt ervan af hoe men de zaak bekijkt. Juridisch bekeken, kan men de ongehuwd samenwonende ouders moeilijk iets verwijten. Zelfs de (voormalige) minister van Financiën heeft uitdrukkelijk bevestigd dat deze ouders in de “huidige stand van de wetgeving” effectief aanspraak konden maken op het dubbele fiscale voordeel. Dus moet men de ongehuwd samenwonende ouders nu niet met de vinger wijzen. De enige die iets te verwijten valt, is de fiscale wetgever die gedurende vele jaren een wettekst heeft laten bestaan, die voor ongehuwd samenwonende ouders erg voordelig, en ten aanzien van gehuwden erg discriminerend was.

Die discriminatie wordt nu terecht weggewerkt; maar er is, gezien het voorgaande, geen enkele reden om dit te laten gepaard gaan met een soort fiscale heksenjacht op ongehuwd samenwonende ouders die in het verleden het dubbele voordeel wel genoten hebben.

KINDERBIJSLAG.

In het voorontwerp van wet dat door de Ministerraad goedgekeurd is, zijn nog enkele andere bepalingen opgenomen die te maken hebben met de gezinsfiscaliteit. Links en rechts is gezegd en geschreven dat een van die maatregelen erin zou bestaan dat de “kinderbijslag” voortaan – bij ouders die niet meer samenwonen – verdeeld zou worden over de vader en de moeder. Een kwakkel van formaat. Voorzover men kan zien, staat in het voorontwerp van wet “houdende fiscale en diverse bepalingen” niets over de kinderbijslag te lezen. Wel over de verhoging van het belastingvrij minimum voor kinderen die men fiscaal ten laste heeft.

GEZIN.

Waarover gaat het? Als de ouders niet meer samenleven, wordt de verhoging van het belastingvrij minimum wegens de kinderen die ten laste zijn, toegepast bij de ouder tot wiens gezin het kind behoort. In een aantal gevallen moet men evenwel concluderen dat de kinderen in gelijke mate deel uitmaken van het gezin van elk van de niet meer samenwonende ouders. Doorgaans neemt men aan dat de kinderen dan als persoon ten laste worden beschouwd van de ouder bij wie zij hun officiële woonplaats hebben; anders gezegd, men kijkt naar de inschrijving in het bevolkingsregister.

GEZAG.

Sedert enkele jaren geldt evenwel als principe dat ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen, ook als zij niet meer samenleven. Vandaar dat men nu gemeend heeft de fiscale wet ook aan dat nieuwe inzicht te moeten aanpassen. En dat niet meer samenwonende ouders de kans moeten krijgen om de verhoging van het belastingvrij minimum – wegens de kinderen die zij ten laste hebben – onder mekaar te verdelen. Ieder de helft.

Let wel, deze verdeling zal geen automatisme zijn. Zij zal slechts gelden op voorwaarde dat de niet (meer) samenwonende ouders er uitdrukkelijk om vragen. Bij ouders die daarover geen overeenstemming bereiken, blijft alles dus bij het oude.

ALIMENTATIE.

De nieuwe regeling moet – als alles volgens plan verloopt – met ingang van het aanslagjaar 1999 van toepassing worden. Vraag is alleen of men die nieuwe regeling zomaar kan invoeren, zonder meteen ook op andere terreinen wettelijke aanpassingen door te voeren.

Zo moet onder meer grondig worden nagedacht over de samenhang tussen, enerzijds de verhogingen van het belastingvrij minimum voor de kinderen die men ten laste heeft; en anderzijds de regeling inzake de aftrekbare onderhoudsgelden.

Een van de voorwaarden waaronder onderhoudsgelden aftrekbaar zijn, luidt, dat de persoon die de uitkering ontvangt, geen deel mag uitmaken van het gezin van de persoon die het onderhoudsgeld betaalt. Om fiscaal in aanmerking te kunnen komen als “persoon ten laste” is daarentegen vereist dat men wel deel uitmaakt van het gezin van de betrokken belastingplichtige.

Een en ander leidt tot de conclusie dat de twee regelingen in feite onverenigbaar zijn: men kan geen aftrekbare onderhoudsgelden uitbetalen aan kinderen die men zelf fiscaal ten laste heeft.

Als men nu overweegt om aan niet-samenwonende ouders de mogelijkheid te geven om de verhoging van het belastingvrij minimum onder elkaar te verdelen, dan is het allicht nodig dat de wetgever tegelijk de gesignaleerde onverenigbaarheid onder de loep neemt, en duidelijk zegt of, en in welke mate in die omstandigheden nog wel aftrekbare onderhoudsgelden kunnen worden betaald.

Jan Van Dyck is fiscalist.

JAN VAN DYCK

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content