En het leek nog zo makkelijk

Roeland Byl redacteur bij Trends

Van alle Oostbloklanden maakte de voormalige DDR na de val van de Muur de spectaculairste promotie. Na elf maanden was het gebied een regio van Duitsland en hoorde bij de Europese Unie. Aanvankelijk scheen nergens de overgang naar de vrije markt zo soepel te verlopen. Vandaag lijkt het omgekeerde waar.

Berlijn, Leuna, Bernburg, Rostock,

Chemnitz (Duitsland).

Op de wegen in de zogenaamde neue Bundesländer ziet u nog maar zelden Trabantjes rijden. Dit trage tweetaktwagentje groeide uit tot het symbool van de DDR-identiteit, maar ruimde begin jaren ’90 plaats voor kapitalistische statusmerken als Volkswagen, BMW en Mercedes. Voor de val van de Muur reden in de Duitse Democratische Republiek (DDR) ongeveer 3,7 miljoen wagens rond. Vandaag bezitten de 16 miljoen inwoners van de nieuwe deelstaten al 7 miljoen auto’s. Het lijkt alsof de Ossis, die overigens hun loon voor 85% op het niveau van hun West-Duitse collega’s weten, de overstap naar de vrije markt goed hebben verteerd.

Het voorbije decennium pompte de Duitse regering jaarlijks 10 miljard mark in wegeninfrastructuur. De verbetering van het verloederde spoornet kostte nog eens 10 miljard mark per jaar. Zware investeringen transformeerden het telefoonnet tot het modernste van Europa. Voor de Wende telde de DDR 1,8 miljoen telefoonaansluitingen, in tien jaar tijd deed Deutsche Telekom daar 8 miljoen nieuwe aansluitingen bij. Ieder jaar pompte de Duitse regering ongeveer 5% van het bruto nationaal product (BNP) – 3624 miljard mark in 1998 – in de heropbouw van de nieuwe deelstaten. Ook vandaag loopt het wederopbouwprogramma nog: voor 2000 bedraagt het budget 40 miljard mark.

Ondanks de zichtbare vooruitgang

is Duitsland in de ogen van buitenlandse investeerders niet de aantrekkelijkste plaats voor investeringen in Centraal-Europa. Dat geldt ook voor de meeste Belgische ondernemers. Zij geloven dat je beter naar een land als Polen of Tsjechië trekt.

“In voormalig Oost-Duitsland moet je het vandaag niet meer zoeken, de loonkosten zijn er nagenoeg even hoog als bij ons,” aldus Bart Van Malderen, gedelegeerd bestuurder van Ontex. De producent van hygiënische artikelen heeft zowel in Tsjechië als in de nieuwe Duitse deelstaten een productievestiging.

De Oost-Vlaamse textielgroep Domo denkt daar anders over. Begin jaren ’90 zocht de groep naar een mogelijkheid om zich te verzekeren van caprolactam, een chemisch product dat wordt gebruikt bij de productie van tapijten. “Eerst wilden we in Polen investeren, maar de onderhandelingen sprongen af in 1993,” vertelt gedelegeerd bestuurder Dirk Degrauwe. “Toen gingen we aan tafel zitten met de Treuhandanstalt ( nvdr – de instantie die zich bezighield met de privatisering van Oost-Duitse bedrijven) over het chemiecomplex in Leuna. Daar konden we een deal afsluiten in 1994. In tegenstelling tot onze Poolse ervaring waren de onderhandelingen hard, maar fair.”

Nergens had de val van het communistische regime zo’n symbolische uitstraling als in Berlijn, waar de Muur vanaf 9 november 1989 werd gesloopt. Europa’s belangrijkste economie kreeg er in één klap 16 miljoen consumenten bij. De Währungsreform – de gelijkschakeling van Oost- en West-mark – en de snelle egalisatie van de lonen ondermijnden echter de veelbelovende groeiperspectieven. Ondanks de spectaculaire toename van de privé-ondernemingen – 10.000 in 1989, vandaag een half miljoen -, werd Oost-Duitsland veel minder het Centraal-Europese bruggenhoofd dan gedacht.

Over de manier waarop de bondsregering de integratie van de DDR aanpakte, bestond in Duitsland altijd discussie. Günter Grass, nog maar net bekroond met de Nobelprijs literatuur, waarschuwde in 1991 al dat de hereniging te snel en zonder overweging gebeurde. De politiek correcte Duitse literaire kritiek had het dan ook erg moeilijk met zijn latere romans zoals Ein weites Feld, dat de recente geschiedenis door een kritische bril bekijkt.

In geen enkele andere regio

in Centraal-Europa lagen de subsidies om de overgang van een dirigistische economie naar de vrije markt te maken zo hoog. Maar het resultaat is er niet naar: vandaag is de economische groei in Polen (3,5%), Slovenië (3%) en Hongarije (4%) beter dan in de nieuwe Duitse deelstaten, die met 2% economische groei en een versmachtende werkloosheidsgraad tussen 25% en 30% onder de verwachtingen blijven. Dirk Theyskens van Arcomet, een Limburgse kranenproducent actief in Berlijn, besluit dan ook: “Ik heb meer bewondering voor de zelfstandige heropstanding van sommige Oostbloklanden, dan voor de zwaar gesubsidieerde en nog steeds niet geslaagde ommezwaai in de voormalige DDR.”

Nochtans vertoonde de Duitse economie de eerste jaren onder impuls van de consumptiedrift van de nieuwe Duitsers een enorme groei (tot 9% in de nieuwe deelstaten). De belangrijkste troeven voor de initiële groei waren: de geografische ligging – dicht bij Oost-Europa -, de grote rechtszekerheid omdat de Oost-Duitse regio’s binnen de Europese Unie vielen en de aanzienlijke subsidies voor de privatisering.

Arcomet, specialist in de fabricage van bouwkranen en torenkranen uit Beringen heeft sedert 1991 een kantoor in Berlijn. Het familiebedrijf, momenteel in handen van de tweede generatie, heeft filialen in België, Frankrijk, Nederland en Duitsland. Van de ruim 2 miljard frank omzet is de helft afkomstig uit de verkoop van kranen. De andere helft haalt het bedrijf uit verhuur en service. In Duitsland staan er circa 200 Arcomet-kranen. Bij de bouw van de nieuwe koepel op de Reichstag stonden de metalen monsters van Arcomet aan het nieuwe Duitse parlement.

Dirk Theyskens: “In 1995 zijn we begonnen met onze internationale expansie, omdat Vlaanderen te klein werd voor groei. In ons voordeel speelde dat enkele buitenlandse concurrenten wegens interne herstructureringen net een moment van zwakte toonden.” De expansie leidde tot een strategische vestiging in Berlijn. “Commercieel waren we al enkele jaren aanwezig in West-Duitsland. We zagen dat er potentieel bestond in de nieuwe deelstaten en beschouwden onze vestiging in Berlijn meteen ook als de poort naar andere Oostbloklanden.”

Dat een aantal

Belgische aannemers – zoals de bouwondernemingen Van Laere en Kumpen, die in 1993 de Duitse joint venture LVK oprichtten – inspeelden op de Berlijnse bouwwoede, was geen bijkomende reden. Theyskens: “Eigenlijk was het aandeel van de Belgische bouwondernemingen beperkt. Duitsland is als bouwland overgereglementeerd, waardoor de markt goed is afgeschermd voor buitenlandse aannemers.”

In de eerste helft van de jaren ’90 kende de bouw in Oost-Duitsland een enorme groei. Vele huizen werden gerenoveerd en iedereen kent de reusachtige bouwprojecten die Berlijn het epitheton ‘bouwput van Europa’ opleverden. Maar nu zijn de vette jaren in de Duitse bouwsector voorbij. Bij LVK spreekt men van een inkrimping van de markt met 10%. Daarom overwegen sommige bouwondernemingen zich uit Duitsland terug te trekken en hun inspanningen te verplaatsen naar het buurland Polen, waar de bouwmarkt spectaculair groeit.

Met subsidies (tot 30%) werden vele nieuwe ondernemingen naar de nieuwe deelstaten gelokt. Maar daarvan zijn er vandaag alweer heel wat verdwenen.

Zo bezat de Aalsterse agrovoedingsgroep Amylum enkele jaren een aardappelfabriek in Prignitz. In 1996 verkocht de groep de vestiging, naar verluidt omdat aardappelmeel niet langer tot de kernactiviteiten behoorde. Ook Vandemoortele verkocht na enkele jaren een fabriek. “In 1991 verwierven we van de Treuhand in Rostock een fabriek voor mayonaise en salades,” aldus woordvoerder Dirk Durez. “De geografische ligging bleek op termijn ongunstig. Omdat salades voor ons geen kernactiviteit zijn, hebben we de fabriek in 1996 overgedragen aan Rüggen Feinkost, een lokale producent van salades.”

Vandaag heeft Vandemoortele in de buurt van Dresden nog twee productievestigingen: een diepvriesdeegfabriek en een margarinefabriek. Het gaat om nieuwe en moderne installaties, met totnogtoe een investeringswaarde van circa 450 miljoen frank. “Daarnaast hadden we ook nog Risar Ölwerke, waarin we veel hadden geïnvesteerd, maar die we samen met onze andere olie-activiteiten aan het Amerikaanse Cargill hebben verkocht.”

Sommige bedrijven trekken ook weg omwille van de toenemende bureaucratie, een fenomeen dat vooral opgang maakte nadat de Treuhandanstalt – waarin een schare internationale managers zetelde – werd ontbonden. Haar opvolger, de Bundesanstalt für Vereinigungsbedingte Sonderaufgaben(BVS), opereert veel meer naar de letter van de wet. Dirk Degrauwe (Domo): “De mensen die de Treuhand leidden, hadden geen ambtenarenmentaliteit. Vandaag gaat de BVS heel wat bureaucratischer te werk. Al hebben zij natuurlijk een andere missie dan de Treuhand. De BVS moet proberen te besparen op de uitgaven van het Privatisierungsvertrag.”

Voormalig bondskanselier Helmut Kohl zette de modernisering en integratie van de chemische industrie in de nieuwe deelstaten bovenaan de politieke agenda. In DDR-tijden werkten in de chemische centra Leuna, Bitterfeld, Wolfen, Buna alles samen ongeveer 75.000 mensen. De grote Duitse chemische concerns lieten niet na om in de gebieden te investeren: Bayer in Bitterfeld, BASF in Schwarzheide. Maar ook de Belgische groepen lieten zich niet onbetuigd: UCB heeft een productievestiging in Leuna, Solvay in Bernburg en de textielgroep Domo in Leuna.

De vestiging van Solvay

in Bernburg was voor de tweede wereldoorlog de grootste sodafabriek binnen de Solvay-groep. Met 2736 arbeiders en 270 bedienden was ook het hoofdkwartier van Solvay Duitsland er gevestigd. Solvay verloor de controle over zijn vestiging toen het naziregime de fabriek in 1939 aansloeg. In 1945 werd de fabriek zelfs door sovjetsoldaten gedemonteerd en verplaatst naar de Oeral. De lokale werknemers bouwden de Solvay-fabriek – vanaf dan Vereinigte Sodawerke Karl Marx – dan maar opnieuw op volgens de technologische standaarden van de jaren ’20. Woordvoerder Harthmut Schulz: “In DDR-tijden was er weinig geld om te investeren. Toch slaagden we erin de capaciteit op te voeren van 91 ton per dag tot 540 ton.”

In september 1991, twee jaar na de val van de Muur, werd Solvay weer officieel eigenaar van zijn fabriek. “Dat viel hier in goede aarde,” vertelt plant manager Doris Kemper. “De mensen beseften dat Solvay hier op lange termijn wou investeren.” En dat gebeurde ook: sedert 1991 investeerde Solvay 710 miljoen mark in de vestiging. De belangrijkste sommen geld gingen naar de vervanging van oude installaties, de bouw van nieuwe installaties voor zware soda en waterstofperoxide (H2O2), onder meer gebruikt voor het bleken van stoffen en papier. Naar verluidt is H2O2 ook populair bij de productie van chips voor de computerindustrie. In dat opzicht is de komst van de Amerikaanse chipproducent AMD, die in Dresden de grootste Europese chipfabriek neerpoot, een voordeel.

Solvay mocht

na 1989 dan wel veel investeren, met de tewerkstelling ging het duidelijk bergaf: terwijl Bernburg in 1988 nog 1700 mensen tewerkstelde, daalde het personeelsbestand in 1991 tot 980 en bedraagt het vandaag 533. “Dat beeld is misleidend,” vertelt Kemper. “In DDR-tijden werkten in de fabriek ook kappers, schoenmakers en was er een wasserij. Veel mensen hebben na de val van de Muur een eigen zaak opgericht en leveren nu diensten aan het bedrijf als dakdekker of onderaannemer. Afgezien daarvan hebben we vandaag overigens 177 medewerkers meer in dienst dan eigenlijk zou moeten volgens de overeenkomst met de Treuhand.”

Ook Domo Leuna heeft 50 medewerkers meer in dienst dan het cijfer waartoe het volgens de Treuhand verplicht is. De Oost-Vlaamse textielgroep besliste begin jaren ’90 voor een verticale integratie richting chemie. Als tapijtproducent was de groep een grote afnemer van het voorproduct caprolactam. Het aanbod – en dus de prijs – schommelde omdat de chemische producenten een deel van de capaciteit gebruikten voor de productie van kunststof. Tijdens de privatiseringsronde van de Duitse chemie kocht de groep rond Jan De Clerck in 1994 een installatie van de Leuna-Werke in Sachsen-Anhalt. Intussen bouwde de groep haar activiteitenpalet in Leuna uit met een installatie voor de fabricage van polymeren en de extrusie van polyamidegaren.

Ontex uit Buggenhout nam al in 1991 een spinnerij met 800 werknemers over in Grosspostwitz, op 60 kilometer van Dresden. Gedelegeerd bestuurder Bart Van Malderen: “De oorspronkelijke fabriek was pure archeologie. Wij investeerden er totnogtoe 650 miljoen frank en vormden het bedrijf om tot onze belangrijkste tamponfabriek.”

Ontex stuurde aanvankelijk een groep Vlamingen ter plaatse om de twintig mensen die na de reorganisatie overbleven op te leiden. Vandaag werken er al 250 medewerkers en het niveau is volgens Ontex volledig vergelijkbaar met de West-Europese standaarden. Van Malderen : “Het is mijn indruk dat in Duitsland de mensen sneller op niveau waren dan bijvoorbeeld in Tsjechië, waar we ook een vestiging hebben. Het klopt wel dat ze op het vlak van verkoop en marketing nog een weg af te leggen hebben.”

Nog positiever

over tien jaar nieuwe Duitse deelstaten is de matrassen- en schuimproducent Recticel, die er in 1990 één van de eerste Belgische investeerders was. Samen met de Oostenrijkse groep Greiner zette Recticel in Oost-Europa de joint venture Eurofoam op. Jan De Moor, die op het Brusselse hoofdkwartier de externe communicatie combineert met de functie van personeelsmanager: “In 1990 zijn we op de privatiseringsgolf gesprongen en hebben in Burkhardtsdorf bij Chemnitz een schuimerijfabriek gekocht waar we polyurethaanschuim voor de meubelindustrie maken. We hadden aanvankelijk een monopolie op de Duitse markt, maar dat veranderde snel.”

Recticel investeerde 47 miljoen mark in de modernisering van de installaties. Vandaag hoort de schuimerij in de buurt van Chemnitz tot de modernste van Europa. “We werken volgens een heel milieuvriendelijk procédé waarbij geen blaasmiddel meer nodig is,” aldus De Moor. Het personeelsbestand in de vestiging werd afgeslankt van 250 in 1990 naar 130 vandaag. “Maar na een herstructurering op groepsniveau voorzien we dit jaar weer twintig bijkomende arbeidsplaatsen.”

De competitie in Duitsland werd scherper, maar bedreigender is de commerciële druk die de vestiging nu uit Polen ondervindt. “De meubelindustrie delokaliseerde de jongste jaren richting Polen. De Poolse schuimfabrikanten hebben daarom een deel van onze afzetmarkt ingepalmd. Maar aangezien Recticel ook in Polen een vestiging heeft, hebben we veel van dat volume teruggewonnen.”

De tweede vestiging van Recticel bevindt zich in Jöhstadt bij Dresden. Daar fabriceert de beursgenoteerde polyurethaanspecialist lattenbodems. “We trokken naar die streek omdat we ontdekten dat er op het vlak van houtbehandeling een grote knowhow aanwezig was. De afzetmarkt voor deze producten is minder lokaal. Sedert de start groeide het aantal werknemers van 80 naar 170,” aldus De Moor.

Na tien jaar aanwezigheid in Centraal-Europa is Recticel niet ontevreden. De Moor: “PU-schuim is een lokale business omdat het transport duur is. Daarom was het voor ons een strategisch voordeel de eerste te zijn in de voormalige DDR.”

Met de nieuwe Duitse deelstaten sluiten we onze reeks af over de economieën in Centraal- en Oost-Europa. Wilt u de tien delen ervan nog eens consulteren, dan kunt u terecht op onze website.

http://www.trends.be

ROELAND BYL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content