Elektriciteitsfactuur zal nog stijgen
De overheden in dit land hebben een slordige 30 miljard euro aan subsidies voor hernieuwbare energie toegezegd. De andere nieuwe productiecapaciteit en de modernisering van de transport- en de distributienetten zullen de stroomfactuur nog doen aanzwellen.
Krijgen de bouwers van de Belgische windmolenparken op zee te veel subsidie? Het is een vraag waar de regering zich dezer dagen over buigt. Ze wil vermijden dat de steun de energiefactuur van de verbruikers doet exploderen – het turteltaksscenario. De Vlaamse regering kelderde om min of meer dezelfde reden de geplande biomassacentrale van BEE Power in Gent. Ook de tot biomassaverbrander omgebouwde kolencentrale in Langerlo is ze liever kwijt dan rijk, al staan er niet echt veel investeerders klaar voor het project. Ondanks 2 miljard euro steun is er volgens experts geen rendabele business te maken voor de ombouw, omdat de brandstofkosten alleen al de subsidies opsouperen.
De vrees voor oversubsidiëring van groene energie zit er dik in. Dat heeft veel te maken met het debacle van de steun voor zonnepanelen. “Eigenlijk is het belangrijkste effect daarvan geweest dat we de groei kunstmatig hebben versneld”, analyseerde Dirk Fransaer, de gedelegeerd bestuurder van de Vlaamse onderzoeksinstelling VITO, onlangs op een cleantechconferentie. “In plaats van 10 procent bedroeg de groei enkele jaren 40 procent. Maar op lange termijn vlakken die verschillen uit.”
Dat de ondersteuning van hernieuwbare energie geld kost, is duidelijk. Wouter Wetzels, Pieter Lodewijks en Ronnie Belmans van het onderzoekscentrum Energyville rekenden uit dat de overheden 29,3 miljard euro aan subsidies hebben toegezegd voor wind en zon: 12,2 miljard aan zonne-energie, 1,3 miljard voor wind op land en 15,8 miljard euro voor offshore wind. Daar zijn de Vlaamse subsidies voor biomassa en warmtekrachtkoppeling niet bijgeteld, evenmin als de Waalse en Brusselse voor zonnepanelen en wind.
Geen nieuwe turteltaks
Met een totale subsidiepot van 15,8 miljard euro, uitgesmeerd over ruim twintig jaar en 11 miljoen Belgen, is de politieke hoogspanning rond de offshore windparken begrijpelijk. Op kruissnelheid zouden de subsidies goed zijn voor 780 miljoen euro per jaar. Ze zouden de stroomfactuur voor een gemiddeld gezin doen stijgen met ongeveer 42 euro. Al hoort daarbij de kanttekening dat een derde van de parken operationeel is, en er dus 14,4 euro van die stijging al in de factuur is verwerkt. Een nieuwe turteltaks wordt het dus zeker niet.
Het is ook voorbarig ervan uit te gaan dat elke subsidie per definitie te hoog is. “Er wordt veel gesproken over de kosten van groene energie, en veel minder over de baten”, vindt Bart Bode, de algemeen directeur van hernieuwbare- energiefederatie Ode Vlaanderen. “Er zijn de milieuvoordelen, zoals de lagere uitstoot van CO2 en fijn stof, maar als we meer groene energie produceren, moeten we ook minder gas en olie importeren.”
En banen natuurlijk. De maritiemefunderingenspecialist GeoSea liet vorig jaar berekenen dat de windenergie- sector tussen 2010 en 2030 voor 11 à 13 miljard euro bijdraagt aan onze welvaart, en 12.000 tot 14.000 stabiele banen oplevert. Zodra alle parken operationeel zijn, leveren ze 9 procent van het Belgische energieverbruik. Dat percentage maakt duidelijk dat hernieuwbare energie de komende decennia nog niet in staat zal zijn de volledige elektriciteitsbehoefte te dekken, maar ze heeft wel impact op de hele sector.
Dat heeft veel te maken met de werking van de elektriciteitsmarkt (zie grafiek De invloed van de vraag op de elektriciteitsmarkt). Die functioneert fundamenteel anders dan de meeste andere sectoren, waar de prijs wordt bepaald door de vraag en het aanbod, en waar producenten en verdelers voorraden kunnen opbouwen. Stroom kan niet worden opgeslagen, en toch moet het elektriciteitsnet altijd in evenwicht zijn. Als er te weinig of te veel aanbod is, volgt een kortsluiting. De stroomprijs wordt bepaald door de marginale kosten om de laatste nodige eenheid elektriciteit te produceren: de variabele kosten voor exploitatie en onderhoud, brandstof, en eventueel de kosten van emissierechten. Vaste kosten, zoals afschrijvingen van de installaties, spelen daarin geen rol.
Kannibaliserend effect
Hernieuwbare energie heeft de orde overhoop gegooid die decennialang heeft bestaan. Omdat zon en wind geen brandstofkosten hebben, duwen ze andere productietechnologieën uit de markt. Op dagen met veel zon of in nachten met veel wind veroorzaken ze bovendien af en toe negatieve prijzen – vooral in Duitsland. Minder flexibele productiecentrales betalen hun klanten dan om hun stroom af te nemen, omdat dat goedkoper is dan de productie kortstondig af te schakelen.
Dat heeft ook een kannibaliserend effect. Zeker op de mature westerse markten, waar de energie-efficiëntie en de slabakkende economie de vraag doen stagneren, duwt de goedkope groene energie de gemiddelde prijs naar beneden. Daardoor komen veel energiebedrijven in de problemen, inclusief de hernieuwbare zelf. Bovendien maakt het de markt weinig aantrekkelijk voor nieuwe investeerders, tenzij er subsidies tegenover staan.
Maar het is niet omdat groene energie – op biomassa na – lage brandstof- en marginale kosten heeft, dat het de goedkoopste vorm van energieproductie is. Integendeel, meent Michael Corten, de CEO van de afgeschoten biomassacentrale BEE Power Gent. Hij diept een tabel op, waarop de toegekende subsidies per technologie staan. Met 79 euro per megawatt gedurende de vijftienjarige subsidieperiode, en zelfs 26 euro tijdens de volledige levensduur, scoort BEE daarop beduidend beter dan pakweg wind of kernenergie.
Toch is het niet helemaal eerlijk om intermittente energiebronnen als zon en wind, met een beperktere levensduur dan de meeste klassieke centrales, te vergelijken met pakweg een gasgestookte of een nucleaire energiecentrale. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) berekende de level-ized cost of energy (LCOE) voor de verschillende technologieën. De opzet daarvan is alle kosten te delen door het aantal geproduceerde eenheden elektriciteit. De LCOE levert een fictieve gemiddelde elektriciteitsprijs op, het bedrag dat een investeerder tijdens de levensduur van het project nodig heeft om rendabel te zijn. Het resultaat moet vergelijkingen mogelijk maken tussen technologieën met een verschillende levensduur en productiecapaciteit.
Systeemkosten
Volgens de premissen die de IEA-studaxen hanteren, zijn kolen en kernenergie voor ons land de goedkoopste technologieën. Opvallend, want de LCOE voor kernenergie ligt lager dan de subsidies die in het VK worden beloofd voor de te bouwen kerncentrale in Hinkley Point. Dat de prijs niet alleenzaligmakend is, bewijst de recente sluiting van Langerlo, de laatste Belgische kolencentrale. Gas en windturbines op land, offshore wind en zonnepanelen blijken het duurst. Die volgorde stemt ongeveer overeen met die van het onderzoeksbureau Ecofys, dat in 2012 een vergelijkbare berekening maakte voor de 28 EU-landen. Een opvallende conclusie was wel dat de LCOE voor zonne-energie pijlsnel daalde.
Toch heeft ook de LCOE zijn beperkingen: omgerekend in euro per geproduceerde megawattuur kan een piek-installatie – die produceert wanneer er schaarste en dus hoge prijzen zijn – erg duur lijken, maar het hele idee erachter is natuurlijk dat ze slechts korte periodes draait. Bovendien houdt het IEA wel rekening met de CO2-prijs, maar worden andere milieukosten niet in rekening gebracht.
Zelfs met de LCOE is het plaatje nog verre van volledig. Er bestaat ook zoiets als systeemkosten. Het eenvoudigste voorbeeld daarvan zijn zon en wind: als de zon niet schijnt of als het niet waait, moet er een back-up zijn. Tegelijk kunnen er kostendalingen optreden, doordat er minder fossiele brandstoffen hoeven te worden geïmporteerd, en er minder vervuiling optreedt.
De federale energieregulator CREG bereidt daarover een studie voor, waarvan de resultaten dit najaar worden verwacht. “Maar veel hangt af van wat je bij de systeemkosten rekent”, vindt Bode. “Een distributienet dat hoe dan ook aan een upgrade toe is, aanpassen aan decentrale productie, kun je moeilijk op het conto van hernieuwbare energie zetten, want een flink deel van de investering was toch nodig.”
Dat er de komende jaren nog fors moet worden geïnvesteerd, is duidelijk. Een flink deel van het klassieke productiepark is verouderd, net zoals delen van het hoogspanningsnet. Volgens Entso-E, het Europese samenwerkingsverband van hoogspanningsnetbeheerders, gaat het alleen al voor de transportnet- werken om 150 miljard euro tot 2030.
Ook degenen die dromen van een volledig hernieuwbare toekomst, mogen zich opmaken voor een stevige factuur, want de grootschalige opslag van energie is een technologie die nog in de kinderschoenen staat, en die wellicht niet zonder zware subsidies van de grond kan komen.
Stroomfactuur
De goedkope marktprijs voor energie vertaalt zich overigens niet in een lagere stroomfactuur. Dat komt doordat de kosten van energie een steeds kleiner aandeel innemen van het totale kostenplaatje. De hoofdmoot wordt nu gevormd door heffingen waarmee onder meer het groenestroombeleid wordt gefinancierd, maar ook door de kosten voor transport en distributie, die op hun beurt door sociale maatregelen en de ondersteuning van hernieuwbare energie omhoog worden gejaagd.
Bij de werkgeversfederatie Voka hamert secretaris-generaal Niko Demeester erop dat het evenwicht tussen competitieve prijzen, bevoorradingszekerheid en duurzaamheid continu moet worden afgewogen bij beslissingen over investeringen en subsidies. “We gaan hoe dan ook naar een verduurzaming. Als wij ons technologische potentieel kunnen ontwikkelen, en tegelijk onze energieafhankelijk-heid kunnen verminderen zonder overdreven kosten, moeten we dat uiteraard doen. Tegelijk moeten we ook de mogelijkheden van meer interconnectie, en dus meer import, onderzoeken.”
Uiteindelijk spitst de discussie zich nog het meest toe op de verdeling van de meerkosten, bijvoorbeeld voor offshore windenergie. Bert De Wel, medewerker van de ACV-studiedienst en de voorzitter van de werkgroep Hernieuwbare Energie van de Algemene Raad van de CREG, hamert erop dat er een debat nodig is over de verdeling van de kosten. “Die worden nu te veel afgewimpeld op de gezinnen.”
De federatie van grootverbruikers, Febeliec, hamert al jaren op een energienorm, om de prijs van energie op het niveau van de buurlanden te houden. “In Duitsland is daar een maatschappelijk debat over geweest”, merkt Bode op. “Hier niet, en dat is jammer. De vrijwaring van de industrie is bijna en stoemelings gebeurd, terwijl een consensus daarover zeker mogelijk is.”
Luc Huysmans
“Het belangrijkste effect van de subsidies voor zonne-energie was dat we de groei kunstmatig hebben versneld” – Dirk Fransaer, VITO
Het is niet omdat groene energie lage brandstof- en marginale kosten heeft, dat het de goedkoopste vorm van energieproductie is.
“Er is een debat nodig over de verdeling van de kosten. Die worden nu te veel afgewimpeld op de gezinnen” – Bart De Wel, CREG
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier