Een vat vol raadsels

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

In 1998 kelderde de olieprijs om sindsdien tot ieders verbazing te verdrievoudigen. De oliemarkt blijft een vat vol raadsels. Vooral als de OPEC-leden een loopje met hun onderlinge afspraken nemen.

In september 1998 dobberden olietankers doelloos rond. Ze konden hun goedje niet lossen omdat de olie-opslagplaatsen al tot de nok gevuld waren. Ruwe olie overspoelde de wereld op een ogenblik dat de Aziatische crisis en een zachte winter de vraag hadden verminderd. Door die samenloop van omstandigheden kostte een vat ruwe olie begin 1999 geen 10 dollar. Olie werd goedkoper dan voor de eerste oliecrisis van 1973, maar historisch gezien is een prijs van 10 dollar zo gek laag nog niet (zie grafiek: Prijs ruwe olie sinds 1861).

Maar de OPEC, de organisatie van olie-exporterende landen, vond het welletjes. De 11 lidstaten kwamen in maart 1999 overeen de oliekraan wat dichter te draaien. De algemene verwachting was echter dat geen van de leden zich aan de produtiebeperking zou houden. De lege staatskassen lieten de OPEC-leden deze keer geen keus. Zelfs de Saudi’s moesten dollars lenen om de eindjes aan elkaar te knopen. Minstens even belangrijk was wellicht dat ook niet-OPEC-leden zoals Mexico en Noorwegen de productie terugschroefden. De gezamenlijke inspanning zorgde ervoor dat er dagelijks 4,3 miljoen vaten minder op de markt kwamen, of 6% van de totale productie. De beperking viel samen met het aantrekken van de vraag dankzij het Aziatische herstel. De olieprijs verdrievoudigde, tot meer dan 30 dollar midden februari jongstleden.

Intussen zijn de voorraden ruwe olie flink gedaald. “Het risico op een aanbodschok is groot,” zegt Robert Priddle, directeur van het International Energy Agency. Die vaststelling is niet van dien aard om de zenuwachtige oliemarkten te kalmeren. De ene dag daalt de prijs stevig, de volgende dag veert hij weer op. Lage voorraden maken de markt ook kwetsbaar voor politiek gekrakeel. Zo is de Iraakse olieproductie – 2,5% van de wereldproductie – vandaag meer dan welkom op de markt.

Bovendien lopen ook de voorraadtanks van de geraffineerde producten stilaan leeg omdat de oliemaatschappijen de raffinage-activiteiten hebben teruggeschroefd. De maatschappijen raffineerden meer olie dan ze ontgonnen en zagen daarom de stijgende prijs voor ruwe olie de al kleine raffinagemarges verder wegvreten. In de VS wordt al voor brandstoftekorten gevreesd in de zomer.

Van de grootste olieproducerende landen zijn de meeste echter geneigd de oliekraan weer open te draaien, en dan zullen ook de refiners weer volop aan de slag gaan. Einde maart lopen de gemaakte afspraken af en staat er een nieuwe OPEC-conferentie op het programma. In april kan dan al meer olie vloeien. Analisten schatten dat de OPEC de productie met 9% moet opschroeven om het evenwicht van de markt te herstellen. Dat is een delicate oefening, die zelden bij de eerste poging lukt. Want als 6% minder olie de prijs kan verdrievoudigen, wat vermag 9% meer olie dan niet in omgekeerde richting? Eensgezindheid is er daarom geenszins omtrent hoeveel meer olie en wanneer. De schrik voor een nieuwe prijsduik zit er na het 10-dollar-trauma nog te diep in. Enkele leden zoals Koeweit willen de productieverhoging uitstellen tot september – wanneer de OPEC haar veertigste verjaardag viert – omdat de vraag op dit moment, na de winter, vanzelf wat terugvalt.

Maar zelfs zonder akkoord is het best mogelijk dat een aantal landen de productie al flink opgevoerd hebben. Dat doen ze omdat ze niet meer olie kunnen oppompen dan nu het geval is of omdat ze heimelijk nu al meer dan afgesproken produceren. Quota’s zijn er om niet nageleefd te worden, dat lijkt een ongeschreven wet binnen de OPEC. Bedriegen is immers de beste manier om snel rijker te worden, en zeker als er een vermoeden bestaat dat andere leden hetzelfde doen. In dat geval wordt de situatie alleen rechtgetrokken door zelf ook te bedriegen. Natuurlijk redeneren de 11 leden op dezelfde manier, zodat iedereen de boel belazert. Uiteindelijk zijn alle partijen slechter af. Om dat resultaat te vermijden worden er afspraken gemaakt, die op hun beurt… In 1998 werden tot driemaal toe productiebeperkingen afgesproken, zonder enig resultaat. Pas de vierde keer, toen de olieprijs dobberde rond de 10 dollar, lukte het. Alleen in tijden van diepe crisis worden afspraken nageleefd. De leden houden de productiebeperkingen nu al 15 maanden vol, wat niemand voor mogelijk hield. De schrik voor een nieuwe prijsduik zorgt blijkbaar voor de nodige discipline. Maar nu de olieprijs weer op een comfortabel niveau staat, kan het spelletje opnieuw beginnen. Cijfers van Petroleum Finance Co, een Amerikaanse consultantfirma, suggereren dat Saudi-Arabië zich in januari nog voor 65% hield aan de afgesproken productiebeperkingen, tegenover 76% in december. De totale OPEC-discipline viel terug van 69% naar 61%, wat betekent dat er per dag 1,5 miljoen vaten extra worden opgepompt. Andere analisten menen dat de discipline groter is.

Een te hoge of een te lage olieprijs is niet in het belang van producenten of consumenten. Het huidige hoge prijsniveau is op lange termijn niet gezond voor consumenten omdat het inflatiegevaar dan toeneemt. Vooral landen in Azië en Latijns-Amerika, waar de economie sterker op industrie is gericht, kijken angstvallig naar de oliefactuur. Hogere invoerprijzen leiden tot hogere inflatie, hogere intrestvoeten en dus lagere groei. En minder groei betekent niet alleen minder vraag naar olie, het kan ook de omvangrijke financiële posities van de OPEC-landen beschadigen. De OPEC heeft dus geen baat bij te hoge olieprijzen. Die maken de olie van niet-OPEC-leden ook aantrekkelijker. In de eerste helft van de jaren tachtig daalde het aandeel van de OPEC in de wereldproductie tot een dieptepunt van ongeveer 20%. Eind 1998 was het marktaandeel weer opgeklommen tot 42%.

Te dure olie maakt ook andere energiebronnen competitiever. In 1973 voorzag olie nog voor 58% in de wereldenergiebehoefte, in 1987 nog voor 39%. Door de overwegend lage prijzen is het aandeel sindsdien gestegen tot 40%. Als autobrandstof is er nog geen competitief alternatief opgedoken, ondanks de hoge belastingen. Een liter loodvrije benzine zou zonder accijnsen en BTW geen 42 frank maar 14 frank kosten.

De brandstof van de 20ste eeuw zal ook die van tenminste de eerste decennia van de 21ste eeuw zijn. Vandaag worden dagelijks 73,5 miljoen vaten geconsumeerd, tegen 2010 zullen er dat ongeveer 95,5 miljoen zijn. Die olie is er ook. Technologische vooruitgang ontsloot een nieuwe reeks olievelden en maakte, indien niet kunstmatig afgedamd zoals in 1998, een goedkope oliestroom mogelijk. Wie de huidige bewezen reserves deelt door het huidige jaarlijks verbruik komt uit op 40 jaar. Dat cijfer is nooit hoger geweest. Wel is het zo dat driekwart van die reserves onder het zand van het Midden-Oosten liggen. De OPEC kan op termijn de productie en het marktaandeel dus fors opvoeren en zal derhalve aan macht winnen.

Aan de andere kant hebben de OPEC-landen de investeringsdollars en de technologie van de westerse oliemaatschappijen nodig om die reserves te ontginnen. Veel van die oliemaatschappijen zijn ondertussen gefuseerd, wellicht ook om niet over het hoofd gezien te worden als de sjeiks een genodigdenlijst opstellen. Allianties tussen de staatsreuzen uit de OPEC en de particuliere reuzen uit het westen domineren wellicht de oliemarkt van overmorgen.

De olieprijs van morgen durft niemand echter te voorspellen. Als de OPEC de discipline volhoudt en de wereldeconomie tegen sneltreinvaart groeit en de volgende winter streng is en er een nieuwe crisis in bijvoorbeeld Irak losbreekt, dan gaat de olieprijs door het dak. Maar als de OPEC weer duchtig begint te pompen en de vraag niet spectaculair toeneemt, zitten we zo weer aan de 10 dollar voor een vat. De werkelijkheid zal ergens tussen die twee uitersten liggen. De meeste waarnemers houden het op een prijsvork van 15 à 20 dollar per vat.

daan killemaes

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content