Een schuchtere poging

Qua invordering van de belasting is er voor gehuwden een belangrijke verbetering op komst. Maar daarmee zijn lang niet alle problemen van de baan.

Zoals reeds eerder gemeld, heeft de laatste ministerraad waaraan Philippe Maystadt als minister van Financiën deelgenomen heeft, besloten bij het Parlement een wetsontwerp in te dienen met een reeks maatregelen op het gebied van de gezinsfiscaliteit. De meest in het oog springende maatregel heeft te maken met de verhoging van het belastingvrij minimum voor kinderen die men ten laste heeft. Het wetsontwerp zegt dat ongehuwde ouders, net zoals gehuwde ouders, slechts één keer recht hebben op die verhoging. En aangezien deze maatregel de vorm krijgt van een “interpretatieve” bepaling – een bepaling die zegt hoe de bestaande wettekst uitgelegd moet worden – geldt hij niet alleen voor de toekomst, maar in principe ook voor het heden en het verleden. Daarover hebben we het al eerder uitvoerig gehad.

Idem over de maatregel die aan niet meer samenwonende ouders de mogelijkheid wil bieden om de verhoging van het belastingvrij minimum voor de kinderen die zij ten laste hebben, onder bepaalde voorwaarden te verdelen onder hen beiden.

INVORDERING.

Daarnaast bevat het wetsontwerp onder meer nog een bepaling die te maken heeft met de invordering van de belasting. En die zeker naar waarde geschat zal worden door echtgenoten die gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen. In twee woorden gezegd: in de geplande regeling zal de belasting in verband met de persoonlijke inkomsten van de ene echtgenoot niet meer ingevorderd kunnen worden op de eigen goederen van de andere echtgenoot.

Waarover gaat het? Het wetboek van de inkomstenbelastingen huldigt als groot principe dat de belasting ingevorderd kan worden op alle goederen van de beide echtgenoten. Ongeacht de oorsprong van die belasting. De personenbelasting op de beroepsinkomsten van de man kunnen dus in principe onbeperkt ingevorderd worden op de goederen van de vrouw waarmee hij gehuwd is. En omgekeerd.

De achterliggende gedachte is dat bij echtgenoten alles in één grote pot gaat: alle inkomsten, en alle schulden. Inclusief de belastingschulden. In die gedachtengang is het logisch dat de fiscus al het hebben en houden van de beide echtgenoten als een soort wingewest beschouwt dat gebruikt kan worden ter voldoening van alle belastingen van de beide echtgenoten.

Maar zo simpel is de werkelijkheid niet. De draagwijdte van de “één pot”-theorie is immers niet onbeperkt. Integendeel zelfs. In het burgerlijk recht is het eerder uitzonderlijk dat alle inkomsten van de beide echtgenoten gemeenschappelijk zijn. In het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen zijn de meeste inkomsten weliswaar gemeenschappelijk, maar zijn er daarnaast ook goederen en inkomsten die eigen blijven. En in het stelsel van scheiding van goederen is er van één pot nauwelijks nog sprake: het grote principe is daar dat alle goederen en inkomsten eigen blijven. Geen pot dus.

UITZONDERING.

De fiscale wet speelt daarop in door in een belangrijke uitzondering te voorzien op het beginsel dat de beide echtgenoten onbeperkt aangesproken kunnen worden voor mekaars belastingschulden.

Sommige goederen kunnen aan de invordering onttrokken worden. We zullen ze voor het gemak de “voorbehouden” goederen noemen. Tot deze categorie behoren om te beginnen de goederen die ieder van beide echtgenoten bezat vóór het huwelijk. Ten tweede, de goederen die voortkomen van een erfenis of van een schenking (vanwege een andere persoon dan de andere echtgenoot). Ten derde de goederen die verworven zijn door fondsen die voortkomen van de realisatie van goederen die overeenkomstig de voormelde regels “voorbehouden” goederen zijn (voorbeeld: de man erft een huis, verkoopt het en koopt met de opbrengst een ander huis; dit andere huis blijft tot de “voorbehouden” goederen behoren). En ten vierde, de goederen die men verkrijgt met inkomsten die “eigen” zijn op grond van het aangenomen huwelijksvermogensstelsel (bijvoorbeeld de beroepsinkomsten die men verkrijgt wanneer men getrouwd is met “scheiding van goederen”).

BELASTING.

De regeling waarbij de belasting niet kan worden ingehouden op deze “voorbehouden” goederen, is evenwel niet algemeen. Zij geldt slechts voor bepaalde belastingen. Dat is met name het geval voor de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing die ingekohierd is op naam van één van beide echtgenoten. En ook voor de belasting die verband houdt met de inkomsten van één van beide echtgenoten, die hem eigen zijn op grond van zijn huwelijksvermogensstelsel. Deze laatste beperking is in de praktijk de meest belangrijke. Zij heeft immers tot gevolg dat de beperking in verband met de voorbehouden goederen in de regel alleen kan worden ingeroepen door echtgenoten die gehuwd zijn met een stelsel van scheiding van goederen. Bij echtgenoten die gehuwd zijn met het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen zijn de beroepsinkomsten immers per definitie “gemeenschappelijk” (cf. de “één pot”-theorie).

Wie gehuwd is onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen, heeft weliswaar ook “eigen goederen”: in het Burgerlijk Wetboek staat immers te lezen dat de goederen die men van vóór het huwelijk bezat, eigen blijven. Idem bijvoorbeeld voor de goederen die men verkrijgt uit erfenis, schenking of testament.

Maar dit wil niet zeggen dat deze goederen op fiscaal gebied afgeschermd zijn. Deze goederen behoren weliswaar tot de categorie van de “voorbehouden” goederen. Maar zij zijn alleen maar beveiligd tegen de invordering van de belasting die drukt op de inkomsten die ook ingevolge het aangenomen huwelijksvermogensstelsel “eigen” zijn. Wat bijvoorbeeld in het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen voor beroepsinkomsten dus niet het geval is.

Voorbeeld: man A huwt met vrouw B die uit erfenis een huis verkrijgt. De man krijgt omwille van zijn professionele activiteiten (tijdens hun huwelijk) een aanslagbiljet gepresenteerd in de personenbelasting. De man kan die schuld niet betalen. De fiscus mag die schuld dan ook invorderen op de goederen van de vrouw; inclusief op het huis dat zij uit de erfenis verkregen heeft (en dat haar dus burgerrechtelijk “eigen” is).

Bij echtgenoten die gehuwd zijn met scheiding van goederen is dat volledig anders: de inkomsten uit een eigen beroepsactiviteit zijn in dit geval immers “eigen” aan de echtgenoot die ze verkrijgt. Bijgevolg kan de belasting die daar verband mee houdt, niet ingevorderd worden op de “voorbehouden” goederen van de andere echtgenoot: het huis dat de vrouw in het voorbeeld uit erfenis verkregen heeft, blijft hier dus buiten schot.

WETSWIJZIGING.

Het wetsontwerp dat de regering bij het Parlement wil indienen, komt erop neer dat de lat voor alle echtgenoten gelijk gelegd wordt: de “voorbehouden” goederen (goederen uit erfenis, schenking, enz.) zullen voortaan buiten schot blijven, ongeacht het huwelijksvermogensstelsel dat men aangenomen heeft. Dus ook als men gehuwd is onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen.

In de nieuwe regeling zal het volstaan dat de in te vorderen belasting verband houdt met inkomsten die op fiscaal gebied als persoonlijk verworven beschouwd worden: de andere echtgenoot zal dan – ook in een stelsel van gemeenschap van goederen – zijn “voorbehouden” goederen aan de invordering kunnen onttrekken.

INWERKINGTREDING.

Wanneer al dit fraais in werking zal treden? Dat is op dit ogenblik moeilijk te voorspellen. Het wetsontwerp moet nog de normale parlementaire procedure doorlopen. Bovendien voorziet het niet in een vaste datum van inwerkingtreding. Het wordt aan de Koning overgelaten om de inwerkingtreding te regelen.

PROBLEMEN.

De nieuwe regeling is niet onbelangrijk. Niettemin moet men zich hoeden voor overdreven optimisme. De nieuwe regeling legt de lat enigszins gelijk. Wie gehuwd is onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen, zal voortaan ook erfgoederen enzovoort aan invordering kunnen onttrekken in verband met de belasting die haar oorsprong vindt bij de andere echtgenoot.

Maar uiteindelijk gaat het slechts om een marginale correctie. Bij de meeste echtparen vormen de beroepsinkomsten veruit de belangrijkste bron van inkomsten. Voor wie gehuwd is onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen blijven die inkomsten gemeenschappelijk; en hetzelfde geldt dus ook voor de goederen die met deze inkomsten verworven worden. Deze inkomsten blijven derhalve tot het gemeenschappelijk onderpand dienen voor alle gemeenschappelijke belastingschulden. Wat deze inkomsten en goederen betreft, blijft het “wingewest” van de fiscus bijgevolg ongeschonden. Ongeacht of de echtgenoten wel of niet samenwonen.

Van een begin van oplossing voor het probleem van de langdurig feitelijk gescheiden echtgenoten die nog aangesproken kunnen worden voor de belastingschulden van hun lang vervlogen partner, is dus ook vooralsnog geen sprake. Voer voor de nieuwe minister van Financiën.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content