Een prille omhelzing
Met de ontginning van een ertsrijke kobaltmijn in Shaba/Katanga is Union Minière, het non-ferrofiliaal van de Generale, na dertig jaar weer fysiek aanwezig in Zaïre.
In Kasombo worden de eerste mineralen bovengehaald. Na vermaling en eventuele concentratie in Kipushi, vijftien kilometer verderop, gaan ze voor raffinage tot zuivere kobalt- en kopermetalen naar Shituru, bij Likasi (zie kaart). De nieuwe openluchtmijn van Kasombo zal naar schatting zo’n 260.000 ton uitzonderlijk rijk (kobalt-)erts opleveren waaruit, na raffinage in Shituru, tussen augustus ’96 en september ’97 zo’n 3000 ton kobalt op de wereldmarkt verkocht zal worden.
Met het Kasombo-project keert Union Minière terug naar het “geboorteland” : de wortels van UM gaan terug tot de oprichting, precies 90 jaar geleden, in 1906 van de UMHK/Union Minière du Haut Katanga om de rijke koperlagen in Belgisch Kongo te ontginnen. Op 1 januari 1967 dankte het jonge Mobutu-regime UMHK voor bewezen diensten. De nationalisatie zette een punt achter het roemrijk verleden van Union Minière in de mijnbouw. Dertig jaar later heeft UM dat mijnbouwverleden helemaal afgeschud. UM is een metallurgisch non-ferrobedrijf geworden, dat momenteel onder het chirurgenmes van gedelegeerd bestuurder Karel Vinck door een zware herstructurering gaat (1995 werd afgesloten met een verlies van 954 miljoen frank ; tegen 1998 zullen 1893 van de 10.500 werknemers afvloeien en is 22 miljard frank nodig voor de modernisering en uitbreiding van de installaties). De sombere cijfers verhullen echter grote onderlinge verschillen tussen de zeven business units van de groep (waarvan de belangrijkste zinkraffinage, koper, complexe metallurgie en kobalt). De kobaltdivisie in Olen, UM Cobalt & Energy Products, zit er stralend bij : 13 miljard frank omzet bij 3,8 miljard toegevoegde waarde en 528 werknemers, waaronder recente aanwervingen. De kobaltafdeling is wereldleider in diverse kobalt-, zink- en nikkelproducten (zie kader : Wereldleider).
“Wij zijn niet geïnteresseerd in grootschalige mijnbouwprojecten in Zaïre, omdat we het vak ontgroeid zijn,” zegt Thomas Leysen, general manager van de kobaltdivisie. Anticiperend op het waarom van “Kasombo” voegt hij eraan toe dat “wat meer présence van UM in Zaïre geen kwaad kan”. En die présence uit zich momenteel in een technische samenwerking met de “verloren dochter” Gécamines (opvolgster van UMHK).
De Zaïrese kopermaatschappij Gécamines zorgt voor de transformatie van de mineralen, terwijl Union Minière en haar lokale partner George Forrest International de financiering (50/50) van de nieuwe open mijn op zich nemen. UM brengt bovendien expertise in voor de rehabilitatie (uit inkomsten van Kasombo) van de verouderde verwerkingsfabrieken van Kipushi en Shituru. De ontginning van Kasombo in een tijdelijke vereniging met George Forrest International zou zo’n 40 miljoen VS-dollar of 1,2 miljard Belgische frank kosten een bedrag dat Leysen en George Forrest willen bevestigen noch ontkennen.
VAN KOPER NAAR KOBALT.
Vanuit de koloniale tijd werden de Katangese mijninstallaties geconcipieerd voor koperwinning en -verwerking (tot 470.000 ton koper op jaarbasis midden de jaren ’70), waarbij kobalt gold als een interessant bijproduct (17.000 ton). Sinds de volledige ineenstorting van het Katangese koperimperium zijn de prioriteiten omgedraaid : de koperproductie van Gécamines is marginaal (hooguit 50.000 ton per jaar), terwijl kobalt het hoofdproduct is geworden. Maar ondanks de penibele toestand blijft Zaïre met 4000 ton per jaar wereldleider in kobalt (zie grafiek : Kobalt-wereldproductie).
In een overlevingsstrategie zette Gécamines eind ’93 alles op de recuperatie van kobalt. Voor de zieltogende koperonderneming was de stijgende kobaltprijs een zegen. De koperexploitatie was zo goed als stilgevallen na de ineenstorting van de ondergrondse mijn van Kamoto (Kolwezi) in ’89, de plunderingen van ’91 en ’93 en de uitdrijving van de Kasaïens uit Shaba/Katanga. Over de hele Gécamines-concessie (300 km lang en 60 km breed, over de as Lubumbashi-Likasi-Kolwezi) werden vroegere afvalbergen met intermediaire producten, die in betere tijden gewoon opzijgegooid werden, stelselmatig aangepakt om er kobaltresten uit te puren. De verwerking van die “oude spaarpotten” (kobaltconcentraten en -derivaten) en de productie van kobaltlegeringen bezorgden Gécamines de nodige zuurstof (zie Trends van 12 december ’94).
Maar het uitpersen, leegschudden en omkeren van overschotten kon niet blijven duren. In afwachting van een hypothetische privatisering en injectie van financiële middelen door buitenlandse partners, moest Gécamines uitkijken naar nieuwe ontginningsgebieden. De mijn van Kasombo bood een uitweg : de rijke ertslaag werd al in de jaren ’50 aangeboord, maar toegedekt omdat de klassieke koperextractie genoeg kobalt opleverde. Bij een nijpend geldgebrek en de terughoudendheid van ernstige investeerders, was een ertslaag met hoog kobaltgehalte op nauwelijks zeventig meter diepte een meevaller.
KORTE TERMIJN.
De Generale Maatschappij en UM in België mogen dan wel erg vervreemd geraakt zijn van de realiteit op het terrein ( Etienne Davignon, Thomas Leysen, noch Karel Vinck hebben enige Zaïre-ervaring), de “moedermaatschappij” kan terugvallen op een aantal oude rotten van de vroegere UMHK of lokale toeleveranciers van Gécamines : de Nieuw-Zeelandse Belg uit Johannesburg George Forrest en Jacques Somville met zijn ertssmelterij Fondaf in Lubumbashi (zie Trends van 9 januari ’95). Samen met een handvol Belgen uit het management van Gécamines, ergeren zij zich aan het “Zaïre-beleid” van Brussel.
Toen internationale mijngroepen elkaar in de loop van ’94 in Lubumbashi opvolgden om over de aangekondigde privatisering van de kopermaatschappij informatie in te winnen, kon de Generale moeilijk afwezig blijven. In februari ’95 ging Thomas Leysen poolshoogte nemen. Discrete gesprekken werden aangeknoopt. George Forrest International, een vanouds geprivilegieerde partner van Gécamines met introducties op het hoogste niveau in Kinshasa en Gbadolite, wierp zich op als de deuropener op het terrein.
Bij sommige Zaïrese toplui zindert de uitval van Generale-voorzitter Etienne Davignon in oktober ’91 “dat het einde van Mobutu nabij is” nog na. Anderen hopen dat een hernieuwde samenwerking met Union Minière internationale mijngroepen vertrouwen inboezemt en over de brug helpt om de mijngigant van weleer nieuw leven in te blazen. Dezelfde Belgisch/Zaïrese haat-liefdegevoelens, doorkruist door lokale belangentegenstellingen, wegen ook op andere dossiers, zoals de perikelen rond Sabena en Air Zaïre aantonen. Union Minière haastte zich dan ook om de jongste slip of the tongue van Eric Derycke te ontkennen : de minister van Buitenlandse Zaken had zich laten ontvallen dat gedelegeerd bestuurder Karel Vinck van UM sceptisch staat tegenover een mogelijke samenwerking met de Zaïrese overheden. Hoe dan ook, Thomas Leysen benadrukt de pragmatische aanpak van UM : “We sluiten geen allesomvattend samenwerkingsakkoord, maar bekijken concrete projecten geval per geval. Kasombo heeft een looptijd van anderhalf jaar. Dergelijke projecten moeten betaalbaar en rendabel zijn op de korte termijn.”
De korte termijn, daar draait het tegenwoordig in Zaïre om waarbij men het op een akkoordje gooit met de machthebbers van het moment om “een slag te slaan.” Na de met grote trom aangekondigde, maar even snel afgevoerde “samenwerking” van Gécamines met het Zwitsers/Amerikaanse Swipco en het Franse Fimalac (zie “Aasgieren boven de Savanne” in Trends van 15 juni ’95), werden Chinese en Zuid-Afrikaanse luchtballonnen opgelaten. Nu draait de jetset van de Zwitsers/Canadese The Lundin-groep goedkope concessiejagers bij uitstek rond de Kengo-boys. Swipco/Fimalac noch The Lundin hebben enige ervaring in mijnexploitatie.
WEDERZIJDS.
Volgens Thomas Leysen past Kasombo allerminst in dat plaatje : “In koper was onze relatie met Zaïre verwaterd en nadien helemaal stilgevallen, maar voor kobalt bleven we in contact. Onze relatie met Gécamines is de laatste tijd ook veel opener geworden. Kasombo stond op hun prioriteitenlijst en wij helpen het project rendabel maken. De onderhandelingen werden exclusief gevoerd met Gécamines niet met de regering-Kengo. De kobaltreserves vanZaïre worden op de helft van de totale wereldreserves geschat. Gécamines is dus een niet te verwaarlozen toeleverancier.”
Tot 1986 verwerkte UM exclusief Zaïrees kobalt. In dat jaar werd in Olen een eigen raffinage-eenheid opgestart om uit bijproducten van de mijnindustrie kobalt te recycleren. De afhankelijkheid vanZaïre werd verder afgebouwd door diversificatie van de bevoorradingsbronnen. Toch is UM voor zijn 4000 ton jaarlijkse kobaltbehoeften nog voor 30 % aangewezen op Gécamines.
“Gécamines profiteert van onze kobaltexpertise en met de 3000 ton kobalt van Kasombo dragen wij bij tot een stabilisering van de kobaltprijs,” zegt Marc De Jonghe, verantwoordelijk voor de bevoorrading van Olen en het Kasombo-project. De jongste twee jaar steeg de kobaltprijs tot 2000 frank/kg (de prijsschommelingen zijn sterk onderhevig aan de verhandeling van kleine hoeveelheden, bijvoorbeeld afkomstig uit de vroegere Sovjet-Unie). Vermits Olen bijna twee derden van zijn geraffineerd kobalt op de wereldmarkt koopt, heeft UM baat bij een stabiele prijs. UM zal zelf minstens één derde van de Kasombo-productie opkopen, Gécamines commercialiseert de rest om zo broodnodige cash te genereren voor zichzelf. Naast 3000 ton kobalt zal Kasombo 6000 ton koper genereren.
UM Engineering delegeert bij Gécamines een voltijds expert, bijgestaan door enkele occasionele UM-medewerkers, om het rendement van de kobaltwinning te verbeteren, onder meer in de raffinaderij van Shituru (de vroegere processen waren gericht op een maximale koperextractie, niet op kobalt). De verwijdering van de steriele bovenlaag en de exploitatie van de mijn werden toevertrouwd aan George Forrest International, de partner van UM in de Kasombo- deal. Hoe de financiële verhoudingen tussen de drie partners van de tijdelijke vereniging rond Kasombo precies liggen, willen ze niet kwijt.
Forrest stelt volgend jaar, na uitputting van de Kasombo-mijn, nieuwe samenwerkingsakkoorden met Union Minière in het vooruitzicht : de ontginning van Luiswishi, ten westen van Lubumbashi, en van Shinkolobwe in een later stadium. De exploitatiekosten van Luiswishi zouden oplopen tot het dubbele van Kasombo, maar de kobaltreserves daar bevatten voor twee decennia exploitatie. In Shinkolobwe gaat het vooral om kobaltsulfaat, wat de bouw van een nieuwe concentrator noodzakelijk maakt. Ook de Amerikaans-Finse groep OMG dient zich aan als mogelijke partner (Forrest is in joint venture met OMG bezig met het verwerken van ertsafval).
Of de mijnbouw in Katanga met dit alles aan een nieuw leven begint, is niet zeker. De oude dominantie van Zaïre wordt de laatste jaren zelfs in kobalt aangeknaagd door meer stabiele productiegebieden. Zonder een opklaring van de politieke situatie of een stabilisatie op het macro-economische vlak, zal het kortetermijndenken in Zaïre nog lang prevaleren. De toekomst zal dus uitwijzen of Union Minière in Katanga opnieuw wortel kan schieten ondanks de juridische mist waarin kortetermijnassociaties, zoals het Kasombo-project, momenteel gehuld blijven. Want doorslaggevend is vooral hoelang de “juiste netwerken” op de “juiste plaats” blijven zitten.
ERIK BRUYLAND
THOMAS LEYSEN EN MARC DE JONGHE (UM COBALT & ENERGY PRODUCTS) Meer présence van UM in Zaïre kan geen kwaad.
KASOMBO-MIJN 3000 ton kobalt of 6 miljard frank waard.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier