E-volutie of E-motie?
Mag de nieuwe eeuw ook klinken op een nieuwe economie? Zorgt de digitale revolutie er met andere woorden voor dat we de termen ‘recessie’ en ‘inflatie’ binnenkort uit het woordenboek kunnen schrappen? Of is het bellen blazen tot de kater volgt?
De Amerikanen tellen, nog maar eens, af. Nog een maand en de economische expansie die na de jongste recessie in 1990 werd ingezet, zal dan de langste zijn ooit opgetekend in vredestijd. Niemand die eraan twijfelt dat de Amerikaanse economie dat record zal breken. Toch weet niemand hoe lang het feest zal blijven duren. Economen durven zich nog nauwelijks aan voorspellingen te wagen, want de VS-economie zette ze de voorbije jaren steevast op het verkeerde been. De zachte of harde landing van de VS-economie die meermaals werd aangekondigd, bleek in realiteit steeds weer een steile klim.
De VS-economie stoomde de nieuwe eeuw binnen tegen een reëel groeitempo van 5%. Dat is veel en de combinatie met een aanhoudend lage inflatie is bijzonder ongewoon in een zo vergevorderde expansiefase. Grafiek 1 ( Nieuwe economie in beeld, VS) toont dat van inflatie nog geen sprake is ondanks de stevige groei, integendeel. Grafiek 2 ( Groei VS in perspectief) illustreert dat het van de jaren ’60 is geleden dat de inflatiecijfers een gevoelig lager niveau bereikten dan de groeicijfers.
Een aanwakkerende inflatie en stijgende rentevoeten hadden al lang moeten zorgen voor een flinke afkoeling van de economische activiteit. Dat is tenminste het scenario dat in de economiehandboeken is te vinden. De VS-economie schrijft echter een nieuw verhaal: een verhaal waar de brede toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) zorgt voor een flink stijgende productiviteit, voor duurzame groei zonder inflatie-oprispingen of al te pijnlijke conjunctuurinzinkingen zoals dat de gewoonte was in het verleden (zie grafiek 2).
Die nieuwe economie
is nog grotendeels een Amerikaans fenomeen. Europa moest de voorbije jaren tevreden zijn met een groei van 2%, al mag euroland nu hopen op 3% en meer. De schattingen lopen uiteen maar de gemiddelde opvatting is dat Europa een decennium achteroploopt.
Het minder wispelturige karakter van groei, inflatie en bedrijfswinsten drukt ook de risico’s in de financiële wereld. Dat verleidt beleggers om hogere prijzen voor aandelen te betalen, wat de Dow Jones, de index van de Amerikaanse beurs, naar nieuwe records dreef. Met dergelijke koersen mag Wall Street worden gerekend tot het kamp van de gelovers in de nieuwe economie.
Nieuw is het allemaal niet, relativeren de sceptici. De jaren ’90 deden gewoon de groeispurt van de jaren ’60 nog eens over. Van zodra de brandstof opraakt zal de economie weer in de oude patronen van boom en bust terugvallen. De critici lachen weg dat de inflatie dood zou zijn en de bomen tot in de hemel zouden groeien. Dat claimt de nieuwe economie ook niet te presteren, wél dat ze in die richting tendeert. De feiten laten echter nog geen eenduidige conclusie toe, zodat het debat nu wordt gevoerd door twee kampen: believers en non-believers. Wie gelooft waar in?
Elke economie, dus ook de nieuwe, moet het in de eerste plaats hebben van een stijgende productiviteit om het inkomen per hoofd van de bevolking op te krikken. In het model van de nieuwe economie moeten de computers en de communicatietechnologie daarvoor zorgen. Maar over die computers vertelde groeispecialist Robert Solow dat “je ze overal tegenkomt behalve in de productiviteitsstatistieken”. Het bleef lang een paradox: hoe komt het dat de productiviteit nauwelijks toenam terwijl bedrijven massaal investeerden in ICT? En een ophefmakende studie van Robert Gordon ( Northwestern University) legde helemaal een bom onder de nieuwe economie: ja, de productiviteitsstijging bestond, maar dan alleen in de computerindustrie. Anders gezegd, in de overige 99% van de economie was van productiviteitsstijgingen geen sprake. Integendeel, in nogal wat sectoren zat de klad erin. Bovendien, ICT is tot op vandaag slechts goed voor 5% van de toegevoegde waarde van de Amerikaanse economie. Tot zover de nieuwe economie. Maar, van waar komt dan die stevige groei?
De gelovers hebben hun antwoord klaar: het meten van de productiviteit blijft, zeker in de dienstensector, een statistisch mijnenveld. En Robert Gordon baseerde zich op oude (foutieve) statistieken, al vond Gordon ook met nieuwe cijfers in de hand geen nieuwe economie terug.
De jongste maanden regende het echter nieuw cijfermateriaal. Daaruit bleek dat de productiviteit flink steeg en dit in brede lagen van de Amerikaanse economie. Terwijl men in de jaren ’70 en ’80 tevreden moest zijn met een jaarlijkse productiviteitsstijging van 1 procentje, mochten de jaren ’90 halfweg een fikse versnelling begroeten. Jaarlijks produceert een Amerikaanse werknemer nu ongeveer 3% tot 3,5% meer. Dat is meer dan een louter cyclische toename van de productiviteit zou opleveren, én hoger dan de productiviteitswinst in de computerindustrie kan opleveren.
Deze productiviteitscijfers bevestigen de anekdotische verhalen van ontelbare ondernemingen die met behulp van ICT de bedrijfsstrategie duurzaam hebben omgegooid. ICT zorgt voor kostenbeheersing doordat ze just in time voorraadsystemen op punt stelt, doordat ze een doorgedreven outsourcing mogelijk maakt of een efficiëntere distributie laat uitbouwen. Zakenbank Morgan Stanley Dean Witter schrijft een en ander ook toe aan de doorbraak van internet: de informatie-economie begon te renderen omdat de kosten van internetinfrastructuur konden worden verdeeld onder alle deelnemers.
Die productiviteitswinst mocht ook wel, want de bedrijven sparen kosten noch moeite om mee te zijn. De kapitaalinvesteringen namen in de VS de recordkaap van 10% van het bruto binnenlands product (BBP). De helft van dat bedrag gaat naar investeringen in technologie en software, in de VS (eindelijk) geteld als kapitaalbesteding en niet langer als gewone bedrijfskost. De jaren ’90 brachten de sterkste investeringscyclus van de voorbije vijftig jaar. Alles bij elkaar vormt ICT 10% van de kapitaalvoorraad. Dat is evenveel als de kapitaalvoorraad van de spoorwegen op het einde van de negentiende eeuw, en toen bleek dat ruim voldoende om de productiviteit snel te verhogen.
Vandaag zou de inzet van ICT goed zijn voor een derde van de economische groei. Dankzij de inzet van ICT groeit de Amerikaanse productiviteit jaarlijks niet met 2% maar met 3%. Wel merkt Morgan Stanley Dean Witter op dat de productiviteitsstatistieken ook de talloze overuren die tal van werknemers kloppen, met behulp van ICT, niet meetellen. En dat productiviteitswinst nog wat anders is dan langer werken.
Een gemeten productiviteitsgroei van 3% per jaar en een groei van de Amerikaanse beroepsbevolking met 1% per jaar, dat levert een jaarlijkse potentiële reële groei op van 4%. De Amerikaanse economie koerste de jongste maanden met een groei van 5% boven deze snelheidslimiet. Wordt ze binnenkort geflitst, of kan het nóg sneller zonder brokken te maken? Want typerend voor de nieuwe economie is dat ze zichzelf aanvuurt. Investeringen in ICT zorgen voor stijgende productiviteit, wat de inflatie en de rente drukt. Dat zorgt op zijn beurt weer voor meer investeringen en nog meer productiviteitswinsten, zodat de hele cyclus van voor af aan kan beginnen. De netwerken die in de steigers staan, renderen bovendien des te beter naarmate ze aan schaal winnen. De eerste gebruiker had niet veel aan fax, telefoon of internet, de laatste zal pakweg gratis iedereen kunnen bereiken. Een netwerkeconomie mag met andere woorden rekenen op toenemende meeropbrengsten: hoe groter de schaal, hoe sneller de groei.
De Amerikaanse centrale bank (de Fed) – een voorzichtige believer in de nieuwe economie – test intussen de limieten door met een vrij soepel monetair beleid de groei weinig in de weg te leggen. De Fed kreeg deze ruimte ook omdat de Amerikaanse overheid orde schiep in de overheidsfinanciën (zie grafiek 3: VS-begroting).
Een snelheidslimiet is er in elk geval. Een toenemende inflatiedruk zal aangeven wanneer die is bereikt. Dat de inflatie tot nu toe achterwege bleef, is ook te danken aan enkele geluksfactoren zoals de Aziatische crisis of de lage grondstoffenprijzen. Een nieuwe olieschok zou bijvoorbeeld voor de nodige ongerustheid kunnen zorgen.
Maar wie de lage inflatie alleen verklaart aan de hand van geluk doet de nieuwe economie onrecht aan. De lage inflatie is op de eerste plaats te danken aan de gestegen productiviteit, die doorlopend zorgt voor een omgekeerde olieschok, lagere prijzen en stijgende koopkracht. Dat wekt bij de Amerikanen nogal wat consumptiedrift los, al is het een misverstand dat Amerikanen niet langer sparen. Gecorrigeerde cijfers gewagen van een spaarqoute van 10%.
De inflatie wordt ook in het gareel gehouden door de toegenomen globalisering en concurrentie, nog twee karakteristieken van de nieuwe economie. In een sterk competitieve omgeving is het afficheren van scherpe prijzen op basis van productiviteitswinsten de winnende strategie.
De bedrijven kunnen in zo’n kader ook geen fikse loonsverhogingen uitbetalen zonder dat hun winsten verdampen. Voor de werknemer vertaalt de productiviteitswinst zich niet in een hoger loon (zie grafiek 4: Looninflatie & productiviteit) maar in een gestegen koopkracht van dat loon, wat op hetzelfde neerkomt. Ondernemingen vergoeden het kaderpersoneel ook met bonussen die zijn gekoppeld aan de winst, en met aandelenopties. Doet de beurs het goed, dan wordt het verloningsbeleid eigenlijk uitbesteed aan Wall Street. Met 3% op jaarbasis is van looninflatie nog geen spoor, en dit ondanks de krapte op de arbeidsmarkt en de lage werkloosheidscijfers (zie grafiek 5: Looninflatie & werkloosheid). Steeds meer ondernemingen leiden als reactie op de krappe arbeidsmarkt hun personeel zelf op.
Een steeds sneller
stijgende welvaart lijkt geen dromerige conclusie. Moeten de statistieken gewoon de realiteit inhalen? Of zijn dromen bedrog? Luc Soete, hoogleraar aan de Universiteit van Maastricht, besluit: “In de fysieke wereld zijn dromen bedrog, maar in de virtuele zijn ze onderdeel van onze welvaart.”
DAAN KILLEMAES
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier