Druk op China: leg niet de verkeerde klemtonen
Spanningen tussen China en Japan en de luidere roep in de Verenigde Staten en Europa naar handelsbelemmerende tegenmaatregelen tegen goedkope Chinese importen, zijn logische uitvloeisels van de ingrijpende veranderingen in de wereld sinds de historische conferentie van Bandung in 1955. De herdenkingsbijeenkomst afgelopen weekend in Indonesië van de oprichting van de club van niet-gebonden landen kreeg hier nauwelijks aandacht. Alsof we liever niet onder ogen zien dat de wereld in die halve eeuw geleidelijk is gaan kantelen van het Westen naar het (Verre) Oosten. Bandung-Twee stond niet langer in het teken van botsende staatsideologieën – ‘neutrale’ landen uit het Afro-Aziatische blok tegenover een kapitalistisch en communistisch blok – maar vond plaats te midden van een groeiend Aziatisch zelfvertrouwen, onder aanvoering van China. In die nieuwe context tonen succeseconomieën de achterblijvers hoe de globalisering in hun voordeel kan werken.
Peking hertekent de geostrategische kaart van Azië en is geduldig bezig een vrijhandelsgebied uit te bouwen met de Zuidoost-Aziatische landen en met Australië, dat China al gretig de status van ‘vrijemarkteconomie’ toekende. Omdat Peking liever India dan Japan een zetel gunt in de Veiligheidsraad, werd zelfs even teruggegrepen naar manipulatie van de volksmassa’s of methodes uit de Culturele Revolutie. Peking droomt van een samengaan van Indiase software met Chinese hardware, zodat het tweespan op termijn de westerse industriële overmacht kan evenaren. Aanvullend kan de nieuwe Indiase groeimotor een belangrijke consumentenmarkt creëren voor Chinese producten, nu er na decennia stilaan een einde komt aan de ongeremde Amerikaanse overconsumptie en de protectionistische neigingen in de VS toenemen.
Economen betwijfelen of een opwaardering van de Chinese munt het Amerikaanse handelstekort drastisch zal doen slinken. Men kan er ook niet omheen dat de Chinese exportmachine een pijnstiller is voor het verlies van 10 miljoen banen per jaar tijdens de afbouw van staatsgeleide sectoren. Aandringen op een snellere liberalisering van de dienstensectoren, vooral dan op meer competitie tussen de banken en het aanzwengelen van de lokale consumptie, is wellicht een efficiëntere manier om China tot een evenwichtige samenwerking te bewegen.
De geldingsdrang van Peking wordt echter mee gevoed door westerse investeerders. Na de ‘Azië-crisis’ van 1997, mee veroorzaakt door hefboomfondsen en andere Wall Streeteers – onder voorwendsel van de strijd tegen de corruptie en het bevorderen van de democratie – trokken bedrijven massaal weg uit Zuidoost-Azië. Ze ruilden het ene economische mirakel voor een nieuw economisch wonder: China. Terwijl de eerste groep landen (soms chaotisch) democratiseerde en de economie herstructureerde, voelen westerse bedrijven zich blijkbaar lekker in een corrupte éénpartijdictatuur waar, bij sociale onrust, hele provincies onder de krijgswet worden geplaatst.
Peking noch het Westen lijkt te begrijpen dat de nieuwe geest van Bandung ook inhoudt dat bevolkingen democratisch spreekrecht opeisen. In Irak, Ecuador, Togo, Libanon, Congo en vroeg of laat evenzeer in China. Ook vanuit dat perspectief doen investeerders best aan risicospreiding.
Erik Bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier