De vennootschapsbelasting is verdwenen
De jongste wezenlijke hervorming van de vennootschapsbelasting dateert van 1992. Sinds dat aanslagjaar zijn minderwaarden op aandelen van andere vennootschappen niet langer aftrekbaar en meerwaarden niet langer belastbaar. Dat heeft een drastische ommekeer in de bedrijfsverrichtingen op gang gebracht. Voor die hervorming vonden we in de rekeningen vooral buitenlandse minderwaarden, aangetrokken door de aftrekbaarheid. Na de hervorming hebben we een paar honderden miljarden aan meerwaarden zien passeren, gelokt door de vrijstelling. In die zin kun je zeker spreken van een positief economisch gevolg.
Volgens de jaarlijkse tabel in de rijksmiddelenbegroting bedroeg de door die regeling gederfde vennootschapsbelasting 10 miljard euro in 2005, 12 miljard in 2006 en 9 miljard in 2007. Dat zijn spectaculaire cijfers, zeker als je weet dat je die nog met drie moet vermenigvuldigen om de vrijgestelde winst te benaderen. ‘Elk nadeel heb z’n voordeel’ wist ook Johan Cruijff al, en dat hebben we gezien in 2008. Voor dat jaar vertoont de tabel een merkwaardig negatief cijfer van -30,2 miljard. De bankencrisis en de instorting van de beurs, weet u wel. Er zijn dus in de aangiften van 2008 ongeveer 90 miljard niet-aftrekbare verliezen. Maar dat betekent niet dat de daarop geraamde negatieve belastingderving van 30,2 miljard ook echt werd betaald. Het ging ook alleen maar om verworpen verliezen. Na dat rampjaar zien we de aandelenkoersen langzaam overeind krabbelen en zien we in de tabel jaarlijks weer 2 à 3 miljard vrijgestelde vennootschapsbelasting op meerwaarden. In die periode werd ook de aftrek voor risicokapitaal van kracht, de zogenoemde notionele-intrestaftrek. De kosten daarvan liepen tussen 2006 en 2011 op van 2 naar 6 miljard.
Kortom, het gat in de haag waarlangs miljarden vennootschapswinst konden ontsnappen, werd van langsom groter. Op 12 februari 2009 heeft het Europees Hof van Justitie de haag helemaal omvergeblazen. In de zaak-Cobelfret oordeelde het dat de aftrek van de zogenoemde definitief belaste inkomsten (DBI), jaarlijks ook goed voor 6 of 7 miljard, niet meer in de tijd mocht worden beperkt. Minister van Financiën Didier Reynders (MR) liet rustig betijen. Alle grote ondernemingen konden meteen hun fiscale winstcalculaties herberekenen, soms van in een ver verleden en vaak tot in de verre toekomst. De nu opstapelbare aftrekposten, die eigenlijk voor een groot stuk overlappend zouden moeten zijn, zijn nu vaak groter dan de winst. In de gepubliceerde jaarrekeningen zie je de ‘actieve belastinglatenties’ jaar na jaar aangroeien. Elk jaar zijn er meer aftrekposten in voorraad voor een steeds verdere toekomst.
Betaalt er dan nog iemand vennootschapsbelasting? Eigenlijk niet echt. Tot in de jaren negentig werd het overgrote deel van de vennootschapsbelasting betaald door enkele handvollen grote kapitaalondernemingen, in de eerste plaats de grootbanken. Dat is niet meer het geval. Wat er nog aan vennootschapsbelasting binnenkomt, wordt aangebracht door honderdduizenden kleine ondernemingen, of zo’n 3,7 procent van het bbp. Dat verdient de naam vennootschapsbelasting niet meer, het is omgeleide personenbelasting. Een goed verdienende ondernemer of vrije beroeper laat om fiscale redenen liever een groot stuk van zijn verdienste in de bvba zitten. Van kapitaalwinst is daar nauwelijks sprake. De vennootschapsbelasting als belasting van de grote kapitaalwinsten is zo goed als verdwenen.
Met de begrotingsmaatregelen voor 2013 kondigde de regering een nieuw stukje vennootschapsbelasting aan, de fairnesstaks. Vanaf het aanslagjaar 2014 is er een bescheiden heffing van 5,15 procent op de uitgekeerde vennootschapswinst, die in elk geval moet worden betaald, al heeft de vennootschap een overvloed aan aftrekposten. Een minimale bijdrage uit eerlijke schaamte als het ware. De uitgewaaide haag is opnieuw aangeplant met kleine plantjes.
Als nieuwe stap heeft minister Johan Van Overtveldt (N-VA) een fairnessmaximum van 20 of 22 procent voorgesteld. Toegepast op de winst vóór de aftrekposten kan dat in de plaats komen van de 33,99 procent op de winst ná de aftrekposten, als dat hoger zou zijn. Dat is dus bestemd voor het kleine grut dat weinig of geen vrijstellingen in rekening kan brengen. Op die manier tekent zich toch stilaan een vlakkere vennootschapsbelasting af, waarbij de aftrekposten alleen nog een rol spelen in de vork tussen het minimum- en het maximumtarief.
De auteur is gewestelijk directeur van BBI-Gent.
KAREL ANTHONISSEN
Het gat in de haag waarlangs miljarden vennootschapswinst konden ontsnappen, werd van langsom groter.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier