De Tivoli-test
Uit de mini-schoolslag van eind vorig jaar puurde het onderwijs extra middelen. Toch volgen er protestacties. Dat komt omdat het secundair onderwijs efficiënter moet werken en er daarbij jobs verloren gaan.
De provinciale acties van gisteren 28 januari golden als opwarmingsoefeningen. Het grotere werk zet volgende week in met een betoging. Op 11 februari organiseren de onderwijsvakbonden dan een heuse staking. Zo helpen ze ironisch genoeg Vlaams minister van Onderwijs Luc Van den Bossche al een eindje op weg om extra middelen voor het basisonderwijs te vinden. De vakbonden zijn echter niet gek en staken op woensdag. Dat kost minder loonverlies voor dezelfde aandacht van de publieke opinie.
Waar draait het om? Het secundair onderwijs moet de komende twee jaar 1,8 miljard frank inleveren. Dat geld vloeit door naar het basisonderwijs. Ook de overheid past bij om tegen 2006 het basisonderwijsbudget met 3 miljard te verhogen. Dat werd eind vorig jaar door de Vlaamse meerderheidspartijen in het Tivoli-kasteel in Mechelen overeengekomen. Dat het secundair onderwijs hiervoor mee moet opdraaien en bovendien jobs verliest, schoot bij de bonden in het verkeerde keelgat. Vandaar de acties. Deze twist leidt echter de aandacht af van de échte discussie.
Besparen in het onderwijsbudget is niet aan de orde. Het totale budget stijgt zelfs, wat trouwens te rechtvaardigen is (zie kaderstuk De prijs van onderwijs). De inzet van het debat is de vraag hoe we doelmatiger en kwalitatiever kunnen omspringen met de beschikbare middelen. En welk onderwijsniveau morst het meest met geld? Juist, het secundair onderwijs. En wie is daar het grootste slachtoffer van? Inderdaad, vooral het kleuter- en lager onderwijs. Dat tonen ook de cijfers aan: uit grafiek 1 kunnen we aflezen dat de overheidskost per leerling in drie van de vier onderwijsniveaus onder het Oeso-gemiddelde ligt. Enkel het secundair onderwijs springt erboven. Het Tivoli-akkoord is zo gek nog niet.
Secundair morst met geld
Ruim 45% van het onderwijsbudget gaat naar het secundair onderwijs. Dat kan een strategische keuze zijn. De totale Vlaamse bevolking is laaggeschoold in vergelijking met de buurlanden. De helft van de bevolking heeft geen diploma hoger secundair onderwijs. Wel wordt de achterstand snel goedgemaakt. Nergens stijgt het aantal diploma’s hoger secundair onderwijs zo snel als in Vlaanderen. Voor de leeftijdsgroep 25-34 zit Vlaanderen nu op het Oeso-gemiddelde. Toch mangelt het ook aan kwaliteit: in het laatste jaar van het secundair onderwijs kampt 38% van de leerlingen met minstens een jaar leerachterstand.
Dat het secundair onderwijs een relatief dure vogel is, wortelt in enkele historisch gegroeide scheeftrekkingen.
Het principe van de derde betaler. Directies en inrichtende machten bedenken studierichtingen, werven aan en sturen de rekening naar Brussel. Dergelijke financieringssystemen leggen zichzelf geen grenzen op. Het moet wel gezegd dat de administratie scholen die een nieuwe richting aanboden geen strobreed in de weg legden. Dat leidde tot een ongebreideld aanbod van richtingen en specialisatiemogelijkheden, waarbij soms op enkele kilometer van elkaar eenzelfde aanbod bestond. Moet het gezegd dat de bezetting in de klas dan vaak aan de magere kant is? Momenteel heeft in Vlaanderen het departement onderwijs voor elke 8,8 leerlingen een lesgevend personeelslid in dienst. Internationaal een absolute, negatieve, uitschieter (zie grafiek 2). Daar komt dan nog eens omkaderingspersoneel bij. Het secundair onderwijs stelt 70.000 personeelsleden te werk voor een 450.000 leerlingen.
“De klas van 9 leerlingen bestaat enkel op papier. Het reële cijfer kan je verdubbelen,” luidt de kritiek van Rik Schepers, algemeen secretaris van de christelijke onderwijscentrale (COC). “Dit zijn internationaal vergelijkbare cijfers,” repliceert Isabelle Cortens, onderwijsspecialiste van het VEV (Vlaams Economisch Verbond). Het lager onderwijs moet het met een ratio van 16 leerlingen per leerkracht, het kleuteronderwijs met een ratio van 20 doen.
Het systeem van de vaste benoemingen. Ruim 90% van het onderwijsbudget gaat naar personeelsuitgaven. Uiteraard is onderwijs een arbeidsintensieve aangelegenheid, maar de ruimte voor werkingskosten is erg beperkt. Het personeelsbeleid is met handen en voeten gebonden aan het systeem van de vaste benoemingen. In het gemeenschapsonderwijs is 96% vast benoemd, in het vrij onderwijs 90%. Dergelijk systeem beloont inspanningen niet, met alle gevolgen van dien voor de motivatie van zowel jong als oud. Het departement betaalt 110 ambten voor elke honderd die effectief werken. Daar zitten zieken en gedetacheerden bij, maar ook een 300-tal vastbenoemden waar geen lesuren voor gevonden worden. Vandaar ook de gedeeltelijke verlenging van de benoemingsstop.
De prijs van de verzuiling. Een leerling in het secundair gemeenschapsonderwijs kost 100.000 frank meer dan een uit het vrij onderwijs. Als verklaring wordt de acceptatieplicht naar voor geschoven, met de meervoudige invulling van het vak godsdienst (rooms-katholiek, protestants, orthodox…) als voorbeeld bij uitstek. Dat vrijekeuzebeginsel draagt bij tot het in standhouden van kleine scholen, vooral in het gemeenschapsonderwijs. 28% van de middelbare scholen telt minder dan 250 leerlingen. Kleine scholen kosten relatief meer omwille van het degressieve financieringssysteem. Voor de eerste leerling krijgen de scholen de grootste subsidie. Per extra leerling daalt de bijkomende subsidie. Kleinere scholen betekenen ook meer scholen en dus een grotere administratieve omkadering.
Aanzet tot doelmatiger werken
Hier wat aan doen, daar tracht het Tivoli-akkoord een aanzet toe te geven. Op 1 september volgt een eerste sanering van het studie-aanbod. Dit moet 800 miljoen frank opleveren die naar het basisonderwijs gaan. In het secundair onderwijs wordt het omkaderingspersoneel dat met (brug)pensioen gaat niet vervangen, idem bij ziekte. Een informatisering van de administratie moet dit mogelijk maken.
Deze maatregelen zouden volgens de bonden 1400 banen op de tocht zetten. Rik Schepers: “Wat ons vooral tegen de borst stuit, is het feit dat de Tivoli-maatregelen uit verband worden gerukt. In de oorspronkelijke hervormingsplannen was bijvoorbeeld een gunstige uitstapregeling voorzien. Daar is nu geen sprake meer van. Enkel de negatieve punten van het oorspronkelijke plan blijven overeind. Dat kan dus niet.”
Het hervormingsplan is opgebouwd rond samenwerkingsverbanden tussen scholen die terzelfder tijd meer financiële verantwoordelijkheid toegeschoven krijgen.
Scholen groeperen, pakt het overdadige studie-aanbod aan. Bovendien zegt Isabelle Cortens: “Ook de kwaliteit van het secundair onderwijs vaart er wel bij. De oriëntatie van de leerlingen blijft bijvoorbeeld niet langer beperkt tot het eigen schoolaanbod. Een te beperkt aanbod verhoogt het aantal zittenblijvers omdat scholen leerlingen liever behouden dan ze door te schuiven naar een meer passende richting.”
De idee om scholen een eigen budget te laten beheren, wil komaf maken met het derdebetalersprincipe. Isabelle Cortens: “Zo worden scholen geprikkeld efficiënter te werken, een wereld van verschil met de behoeftenfinanciering.”
Maar voorlopig
geraken de hervormingen niet verder dan de onderhandelingstafel. Bovendien heeft de Vlaamse begroting een overschot en moet dit jaar de verdeelsleutel van het onderwijs in de financieringswet herzien worden. De Vlaamse gemeenschap denkt zo vijf miljard frank extra uit de brand te slepen. De stempel “dringend” staat dan ook niet op het dossier hervormingen secundair onderwijs.
DAAN KILLEMAES
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier