De problemen lossen we later wel op
Het parlement heeft op een drafje een wet goedgekeurd die tot grote tevredenheid van de sector in een bevrijdende roerende voorheffing van vijftien procent voorziet voor al wie auteursrechten geniet. De wet dateert van 16 juli 2008 en werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 juli 2008. De nieuwe regeling is van toepassing met ingang van begin dit jaar. Zij kan in de betrokken milieus op nogal wat bijval rekenen. Het gebeurt niet elke dag dat de fiscus bereid is genoegen te nemen met een taxatie van slechts vijftien procent.
Na het feestgedruis moet nu uitgezocht worden hoe de nieuwe regeling in de praktijk moet worden toegepast. Daaraan hebben de parlementsleden geen overdreven aandacht besteed. Neem alleen al maar de datum van inwerkingtreding: 1 januari 2008. Vanaf dat ogenblik zijn de uitgevers en andere betalers van auteursrechten verplicht vijftien procent roerende voorheffing in te houden. Maar hoe moet je dat realiseren, als de nieuwe wetgeving pas op 30 juli 2008 officieel bekend wordt gemaakt? Geen half parlementslid dat zich daarover zorgen heeft gemaakt.
Iemand met een beetje fiscaal geheugen moet het probleem nochtans kennen. Enkele jaren geleden voerde de wetgever met terugwerkende kracht een roerende voorheffing van tien procent in op liquidatieboni. Het Grondwettelijk Hof verwees de maatregel prompt naar de prullenmand. Blijkbaar niet gehinderd door een gebrek aan kennis van deze rechtspraak doet de wetgever wat een ezel nooit doet: zich tweemaal stoten aan dezelfde steen.
De overige problemen met de nieuwe regeling zijn legio. De bevrijdende roerende voorheffing slaat op inkomsten uit de cessie of concessie van ‘auteursrechten en naburige rechten’ in de zin van de Wet op de auteursrechten van 30 juni 1994. Ook inkomsten uit ‘wettelijke en verplichte licenties’ in de zin van dezelfde wet zijn bedoeld. Idem voor inkomsten uit rechten en licenties die vermeld zijn in overeenkomstige bepalingen van buitenlandse wetgevingen.
De cruciale vraag is dan welke inkomsten concreet onder de nieuwe regeling vallen. Dat is op dit ogenblik nog geen uitgemaakte zaak. De specialisten inzake intellectuele rechten zullen hun collega’s fiscalisten ter hulp moeten snellen om te verduidelijken welke vergoedingen wel of niet onder de nieuwe regeling vallen.
Feit is in ieder geval dat de wetgever voor een serieus belangenconflict heeft gezorgd tussen de genieters van de inkomsten en de uitbetalers ervan. De genieters hebben er alle belang bij zoveel mogelijk inkomsten als auteursrechten of naburige rechten, of als wettelijke en verplichte licenties in de zin van de wetgeving op de auteursrechten te bestempelen. Zij hebben daarmee uitzicht op het hemelse manna van de taxatie tegen slechts vijftien procent. Maar de uitgevers – en bij uitbreiding, al wie dergelijke vergoedingen betaalt – moeten wel uitkijken. Als zij meegaan in het verhaal, en zij vergoedingen als auteursrechten bestempelen terwijl ze dat niet zijn, riskeren zij nogal wat. De nieuwe regeling gaat er immers van uit dat auteursrechten en dergelijke het karakter hebben van roerende inkomsten (in ieder geval voor zover het belastbaar bedrag ervan niet hoger is dan ongeveer 50.000 euro). Voor dat type van inkomsten bestaat geen wettelijke verplichting om ze op fiscale loonfiches te rapporteren. Maar het gevaar loert om de hoek. Wie deze inkomsten foutief als roerende inkomsten aanmerkt, terwijl het in werkelijkheid om beroepsinkomsten gaat, en deze vergoedingen niet op fiscale fiches rapporteert, riskeert – als hij aan de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting onderworpen is – de geheimecommissielonenaanslag. Die bedraagt 309 procent.
Daarnaast zijn er nog zoveel andere problemen. De sector van de uitgeverijen heeft een waslijst vragen voorgelegd aan het kabinet van de minister van Financiën over de manier waarop de nieuwe regeling concreet moet worden toegepast. In de hoop dat daarop snel een antwoord komt.
De nieuwe regeling, waarbij auteursrechten krachtens de wet geacht worden roerende inkomsten te zijn die onder toepassing vallen van een bevrijdende roerende voorheffing van vijftien procent, is niet onbeperkt. Zoals gezegd, geldt zij slechts voor zover de inkomsten niet hoger zijn dan ongeveer 50.000 euro. Voor inkomsten die hoger zijn en die een beroepsmatig karakter hebben, zal het hogere gedeelte op de gewone manier nog altijd belastbaar zijn tegen de progressieve tarieven van de personenbelasting.
Zelfs de minister van Financiën vond dat zo’n stelsel de toets met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel waarschijnlijk maar moeilijk kan doorstaan. Maar de parlementsleden sloegen de ministeriële waarschuwing in de wind. Hetgeen hen blijkbaar alleen maar interesseerde was, de nieuwe regeling zo snel mogelijk in het Belgisch Staatsblad te krijgen. De problemen waren duidelijk een zorg voor later.
DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier