De nieuwe ’40 dagenregel’

Nog net voor de jaarwisseling heeft de Administratie een rondzendbrief gepubliceerd die tot gevolg heeft, dat het gebruik van bedrijfswagens in sommige gevallen fiscaal weer wat duurder kan worden. Waarover gaat het?

Een werknemer die van zijn werkgever een bedrijfswagen ter beschikking krijgt en daar ook privéverplaatsingen mee doet, is belastbaar op het daaruit voortvloeiende ‘voordeel van alle aard’. Hetzelfde geldt voor een bedrijfsleider die een bedrijfswagen vanwege zijn vennootschap ter beschikking krijgt en deze wagen ook aanwendt voor privéverplaatsingen. Onder ‘privégebruik’ verstaat men in deze context, om te beginnen de eigenlijke privéverplaatsingen (vakantiereizen, familiebezoeken, boodschappen doen, enz.); maar ook de kilometers van het ‘woon-werkverkeer’.

Volgens de wet moet het belastbaar voordeel berekend worden, uitgaande van het ‘werkelijk’ aantal gereden privékilometers, met een absoluut ‘minimum’ van 5000 km per jaar.

Enkele jaren geleden besliste de minister van Financiën deze wettelijke regeling opzij te schuiven. Sindsdien wordt het voordeel van alle aard in de praktijk berekend aan de hand van een ‘forfaitair’ aantal privékilometers. Dat bedraagt 5000 als de afstand tussen de woonplaats en de ‘vaste’ plaats van tewerkstelling niet meer bedraagt dan 25 km, en 7500 als die afstand groter is.

De ‘vaste’ plaats van tewerkstelling is dus doorslaggevend om te bepalen of men onder het ‘forfait’ van 5000, dan wel onder dat van 7500 km valt. De vraag is dan, wat onder een ‘vaste’ plaats van tewerkstelling moet worden verstaan. Daar bestaat geen definitie van. De Administratie schrijft in haar commentaar, dat de beoordeling of een plaats van tewerkstelling een ‘vaste’ plaats van tewerkstelling is, moet gebeuren “aan de hand van het geheel van feitelijke en juridische omstandigheden die eigen zijn aan elk geval afzonderlijk”.

Zo kan men in sommige gevallen tot de conclusie komen, dat iemand geen ‘vaste’ plaats van tewerkstelling heeft. Het schoolvoorbeeld is dat van een handelsvertegenwoordiger die permanent ‘op de baan’ is. Bij zo iemand begint het werk op de drempel van zijn woning. Hij heeft geen woon-werkverkeer. Het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen waarmee ook privéverplaatsingen gebeuren, zal bij hem berekend worden uitgaande van het ‘forfait’ van 5000 km per jaar (bij gebrek aan woon-werkverkeer, is de afstand tot de – onbestaande – ‘vaste’ plaats van tewerkstelling noodzakelijkerwijs kleiner dan 25 km).

Wat als iemand wel een ‘vaste’ plaats van tewerkstelling heeft, maar hij daar niet permanent naartoe gaat? Dat feit op zich volstaat volgens de Administratie niet om te besluiten dat deze plaats van tewerkstelling niet meer ‘vast’ zou zijn.

In de praktijk kunnen zich nog tal van andere situaties voordoen. Denk bijvoorbeeld aan het geval van een handelsvertegenwoordiger die vrijwel altijd ‘op de baan is’, maar één dag per week of om de veertien dagen op de zetel van het bedrijf aanwezig is voor overleg, enz. En wat met iemand die in Brussel een ‘vaste’ plaats van tewerkstelling heeft, en elke week een dag aanwezig is in het filiaal in Namen of Gent? Heeft hij één vaste plaats van tewerkstelling? Of zijn er dat twee of drie? Niemand die daar een duidelijk antwoord op heeft.

Om die knoop door te hakken, heeft de Administratie nu beslist een bijkomende regel in te voeren: als een werknemer binnen het jaar 40 dagen of meer aanwezig is op een bepaalde plaats, dan wordt deze plaats voortaan (ook) als ‘vaste’ plaats van tewerkstelling aangemerkt. Die 40 dagen moeten volgens de Administratie niet noodzakelijk op elkaar volgen.

Neem bijvoorbeeld iemand die in Brussel woont en werkt, en gespreid over het jaar 40 dagen doorbrengt in het filiaal van het bedrijf in Namen. Zo iemand zal geacht worden een ‘vaste’ plaats van tewerkstelling te hebben, niet alleen in Brussel, maar ook in Namen. Aangezien de afstand tussen de woonplaats en de ‘vaste’ plaats van tewerkstelling in Namen meer bedraagt dan 25 km, zal het voordeel van alle aard berekend moeten worden op basis van 7500 km (in plaats van 5000 als men enkel rekening zou houden met Brussel als ‘vaste’ plaats van tewerkstelling).

Wat te denken van deze nieuwe ’40 dagenregel’? Hij heeft ongetwijfeld het voordeel van de duidelijkheid.

Tegelijk gaat het slechts om een ‘administratief regeltje’. Hij komt in geen enkele wet en in geen enkel koninklijk of ministerieel besluit voor. Zijn juridische waarde is dus zo goed als nul. Maar dat geldt ook voor de hele regeling waarbij het belastbaar voordeel berekend wordt op basis van slechts – naargelang van het geval – 5000 of 7500 privékilometers. Zij bestaat enkel bij wijze van administratieve ‘toegeving’.

Wie de nieuwe administratieve ’40 dagenregel’ voor een rechtbank zou willen betwisten, riskeert derhalve dat de rechter slechts rekening houdt met wat in de wet staat. Daar is, zoals gezegd, nog altijd sprake van belastbaarheid op basis van het werkelijke aantal privékilometers, met een minimum van 5000. Dat is in ongeveer alle gevallen nadeliger dan de regeling die de Administratie in de praktijk toepast. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content