De NGO wordt een KMO
Microkredieten aan mini-ondernemers en keuterboeren in lagelonenlanden renderen. In die mate zelfs, dat de Vlaamse niet-gouvernementele organisatie Act in Guatemala over het eigen succes dreigt te struikelen. Moet de NGO het bankierspak aantrekken of dit type kredietverlening overlaten aan de klassieke banken?
Chimaltenango, Sololá (Guatemala).
De ‘passieve’ indianen van het Centraal-Amerikaanse bergland bewijzen dat de logica van Adam Smith voor ongeletterde vrouwengroepen, boeren op karige, moeilijk bewerkbare bergflanken, kleine wevers en metaalbewerkers evengoed opgaat als voor de KMO’er in Zwevezele of Maaseik. Duurzame sociale vooruitgang stoelt op interne kapitaalopbouw en productieve investeringen. “Een financieel steuntje in de rug van mensen die vooruit willen, maar die niet bij de klassieke banken terechtkunnen of durven omdat ze niet ‘kredietwaardig’ zijn, brengt relatief snel een lokale dynamiek op gang,” zegt Nolberto Sis, Act-manager voor de regio Sololá.
Sinds 1992, het begin van het Act-kredietprogramma in Guatemala, hebben boeren, kleine ondernemers en huismoeders onder de laaggeschoolde indianenbevolking bij de Vlaamse NGO (niet-gouvernementele organisatie) zo’n 510 miljoen Belgische frank geleend. De bijna 20.000 kredietdossiers vertegenwoordigen gemiddeld 25.360 frank. Dit jaar verwacht Act – in het Spaans Asociación de Cooperación Técnica – 25% meer kredietaanvragen. De vraag naar kleine leningen is groter dan het aanbod, ondanks toegenomen concurrentie van nieuwe microkredietinstellingen (MFI’s) en het ogenschijnlijk gezapige Latijns-Amerikaanse ritme van de kleine boeren, ambachtslui en marktkramers in de afgelegen dorpen – ogenschijnlijk, want ze houden er soms tot vier economische activiteiten tegelijk op na. Sommigen van deze ‘nieuwe zelfstandigen’ zijn aan hun derde of vierde microlening toe. Bedrijfjes en handeltjes groeien en beginnen buiten de beperkte familiale kring medewerkers te rekruteren.
Het gemiddelde gezinsinkomen
op het Guatemalteekse hoogland waar Act bedrijvig is, bedraagt vandaag ongeveer 4000 frank per maand in de steden en 2500 frank op het platteland. Nadat ze decennialang door overheden en formele bankinstellingen werden miskend, worden de meestal Spaans-onkundige afstammelingen van de maya’s – zonder enig onderpand of enige financiële zekerheid – stilaan een interessante doelgroep. Aangesproken door het succes van Act en het pionierswerk van andere NGO/MFI’s begon de Guatemalteekse overheid in 1996 aan microfinanciers leningen te verschaffen. Twee jaar later was het beschikbare bedrag al vertienvoudigd tot 34,7 miljoen quetzal (174 miljoen frank). Dit jaar financiert het ministerie van Economie voor het eerst ook het Act-fonds met een lening van 60 miljoen frank.
Vormingsprogramma’s en kredietbegeleiders van Act zorgen voor een terugbetalingsgraad van 95%. Na acht jaar werking met donorgeld van de Belgische en Europese ontwikkelingssamenwerking heeft het Act-kredietfonds een eigen kapitaal opgebouwd van 90 miljoen frank. Het fonds roteert voortaan als een zelfvoedend systeem. Door zijn vertakkingen in drie regio’s (zie kaart) heeft het Act-fonds een voldoende schaalgrootte en een kredietwaardigheid op Guatemalteeks niveau bereikt om bij het ministerie leningen aan te gaan (die bovendien goedkoper zijn dan de inflatiekosten op het ingevoerde kapitaal: 8,4% tegen 10 à 12%).
Met de eigen middelen, plus 1,2 miljoen frank aan lokale fondsen van Prosigua ( Programma sector informal Guatemala van de Europese Unie en de Guatemalteekse overheid) en de lopende kredietlijn van het ministerie beschikt Act nu over een werkingskapitaal van 150 miljoen frank. Het fonds kan dus als lokale MFI, zonder verdere financiële inbreng van buitenlandse donoren, zelfbedruipend opereren (zie kader: NGO: bankier en verzekeraar).
Een omzet van 160 miljoen frank, 6500 klanten, 66 vaste medewerkers (slechts twee coöperanten) en een gemiddelde rentabiliteit van 9,6%, maken de Vlaamse ontwikkelingsorganisatie tot de vierde microkredietinstelling in Guatemala (voorafgegaan door de geprivatiseerde staatsbank Banrural en twee plaatselijke MFI’s met internationale financieringen, Genesis en Fundap). Genesis ging midden jaren tachtig van start als een NGO, maar stopte met vormingsprogramma’s voor de kleine kredietontleners. Genesis opteerde voor samenwerking met lokale banken en is bezig zich om te vormen tot een volwaardige bank met een brede cliëntèle, gaande van de allerarmsten tot bankwaardige ondernemers die zich geleidelijk opgewerkt hebben.
Een volwaardige bank worden
is ook de keuze waar Act, na acht jaar pionieren, nu voor staat. “We moeten overwegen of Act een voortrekker moet zijn voor het type producten dat een meer intensieve administratieve opvolging vergt – zoals kredieten voor schoolgeld, woonleningen of dagkredieten aan kleine marktkramers – en zich blijvend moet toeleggen op de afgelegen gebieden waar grotere MFI’s hun handen van afhouden. Met als consequentie dat zij in een later stadium onze cliëntèle inpikken wanneer de armen zich opgewerkt hebben. Voorts kan men zich afvragen of een NGO wel de financieel-economische en juridische expertise in huis heeft om een project, dat inmiddels zo’n hoge vlucht heeft genomen, efficiënt te blijven beheren,” werpt Act-coöperant Koen De Beer, economist en coach van het kredietprogramma, kritisch op.
Anders gesteld: blijft Act-Guatemala een NGO of wordt het zelf een KMO? Dit NGO-project kan evolueren naar een structuur die lokale spaarmiddelen mobiliseert en er de grotere kredieten met hun hogere rentabiliteit, lagere risico’s en lagere administratiekosten bijneemt. Of primeert de sociale opdracht: financiële ruggensteun aan de armsten geven en elementaire noties van boekhouding en bedrijfsvoering bijbrengen aan ongeletterden en laaggeschoolden (zie kader: Hefboom voor zelfontwikkeling?).
Julio Escotto, nationaal manager van het Act-kredietfonds, wijst op een meesleepeffect in de regio’s waar Act sinds enkele jaren microkredieten heeft verstrekt: “Onmiskenbaar beantwoordt Act aan een behoefte, want de resultaten zijn er. We zien dat kredietnemers steeds weer komen lenen, voor steeds hogere bedragen, omdat hun zaak groeit en hun welvaart stijgt. De vroegere armen hebben zich opgewerkt en zorgen nu voor tewerkstelling van de armsten in Chimaltenango en Sololá, waardoor deze meer koopkracht verwerven en op hun beurt krediet durven aanvragen. Zonder de oorspronkelijke doelstelling uit het oog te verliezen, streven we naar een evenwicht. Zodat op een marktconforme manier grotere kredietnemers de dienstverlening aan de armeren helpen bekostigen.”
Met het oog op de overdracht
van het Act-fonds aan lokale actoren en de volledige lokale inbedding van het krediet- en vormingsprogramma heeft Act in 1999 de eerste stappen gezet naar de oprichting van een financieringsmaatschappij (Act/Findea) onder toezicht van deGuatemalteekse bankcommissie. Een stichting binnen Findea is het wettelijke kanaal om spaarmiddelen te vergaren.
Nauwkeurige cijfers over de impact op de tewerkstelling en capaciteitsuitbreiding van bedrijfjes die in de voorbije jaren krediet opnamen, heeft Act nog niet. Vorig jaar werd wel een diepgaand bestaanszekerheidsonderzoek aangevat. Maar in een enquête van 1997 bleek al dat “de levensomstandigheden merkbaar verbeteren”: kinderen gaan langer naar school, huizen zien er comfortabeler uit, men durft al eens vaker naar de dokter te gaan. Ook het keren van de plattelandsvlucht door nieuwe werkgelegenheid noemt Nolberto Sis een van de belangrijkste verworvenheden van het kredietprogramma: “Dat bedrijfjes blijven bestaan is al een hele stap vooruit, ook zonder bijkomende expansie. Dat is het resultaat van onze technische bijscholing, het aanleren van een betere bedrijfsvoering en het bijbrengen van inzicht in de kostenstructuur.”
De drie regio’s waarin Act momenteel met tien kantoren opereert – Chimaltenango, Sololá en Cobán – werpen niet evenveel vruchten af. In en rond Cobán valt ruim 80% van de ontleners onder de noemer ‘chronische armen’; in Sololá en omgeving slechts 26% (52% zit boven de armoedegrens) en in Chimaltenango en daarbuiten behoren 17% tot de allerarmsten (65% stijgt uit boven de armoedegrens).
Julio Escotto ziet hierin een aanwijzing dat Act na acht jaar werking in Chimaltenango een hefboom voor welvaartscreatie is geweest. In Cobán en Sololá, waar pas in 1995 werd gestart, zijn de resultaten minder zichtbaar.
Moeten microfinanciers de kosten van opleiding dragen van een bevolkingsgroep die wel vooruit wil, maar nauwelijks besef heeft van elementaire boekhouding? Act-coöperant Ilse Balis, bedrijfspsychologe en coach van de aan Act/Findea verbonden vzw voor opleidingen Adam (Asociación Desarrollo Agricola y Microempresarial), beschouwt het geven van vormingsprogramma’s en technische assistentie aan boeren, vrouwengroepen en micro-ondernemers die krediet opnemen als “een wezenlijke opdracht van Act” (Adam wordt nog steeds gefinancierd door de Belgische ontwikkelingssamenwerking en lokale overheidsfondsen). Ilse Balis: “De klassieke banken die de winstgevendheid van microfinanciering ontdekken, kunnen goedkopere leningen aanbieden omdat ze beschikken over spaarmiddelen. Maar vooral omdat ze zich niet bezighouden met opleiding en kennisoverdracht. Onze kredietbegeleiders worden daartoe opgeleid en trekken het veld in, tot in de verst afgelegen dorpjes. Zoiets kost geld en tijd, maar precies daarom zijn we voortrekkers.”
Aan betutteling hebben de kredietontleners echter geen boodschap. Sommigen luchten hun ongenoegen over verplichte vormingssessies als voorwaarde om krediet te krijgen. “De meesten zijn inderdaad harde werkers voor wie tijd kostbaar is. Vakkennis moeten we hen niet bijbrengen. Wat ze wel zoeken is kennis om kostefficiënter te werken en betere producten te maken en te verkopen. Maar dat gebeurt liefst niet met een concurrent rond dezelfde tafel,” lacht Balis.
Het troetelkind van de doorsnee NGO, de coöperatieve organisatie, vindt weinig bijval bij de meeste Guatemalteekse indianen. Ze zijn doorgaans erg individualistisch ingesteld. De jarenlange politieke onrust en burgeroorlog is daar niet vreemd aan. En de mentaliteit verschilt van de ene stam of streek tot de andere.
In de praktijk
is de lokale financiële markt de indicator voor het bepalen van de intrestvoet. Commerciële banken rekenen zo’n 25% aan (op kapitaal). Bij de meeste MFI’s als Act/Findea is de intrest 30% (op saldo). Dat is vrij hoog: 10% inflatiekosten, 3% provisies voor achterstallen, 1,5% winst en zo’n 15,5% voor de werkingskosten.
“Door een genereuze toevloed van externe fondsen blijven enkele MFI/NGO’s, vooral agressieve Amerikaanse zendelingen- churches, beneden de 25%. In extreme gevallen rekenen ze zelfs geen intrest aan omdat hun kosten volledig van buitenuit vergoed worden, zodat wij dan geconfronteerd worden met boeren die weigeren intrest te betalen. In die vertekende context moeten wij concurreren,” klaagt Koen De Beer.
Om de uitdaging aan te gaan, overweegt De Beer een ontkoppeling van opleidingsprogramma’s (Adam) en kredietverlening (Act/Findea): “Omdat de vorming door Adam dan niet meer in de intrestvoet verrekend zou worden, wordt krediet goedkoper. Bovendien kan Adam in dit schema als een autonoom dienstencentrum functioneren om, al dan niet met behulp van subsidies, meer gericht tegemoet te komen aan specifieke opleidingsbehoeften waarvoor in de markt geen aanbod is. Terwijl Findea gediversifieerde intrestvoeten per product, zoals handelskrediet, schoolkrediet, aankoopkrediet en zo meer, zou kunnen aanrekenen die meer marktconform zijn.”
Die strategie vereist volgens Ilse Balis dat Adam “nog beter gaat netwerken met bestaande vormingsorganisaties” en voor Koen De Beer “een doorgedreven professionele aanpak van Act/Findea en keihard werken”. Nieuwe producten ontwikkelen op maat van de armsten houdt immers meer risico’s in en een intense inzet van de kredietbegeleiders. Maar de regio Cobán bewijst dat dit mogelijk is. Ter staving verwijst De Beer naar de IFS-index (Institutional Financial Sustainability), die het zelfbedruipend karakter van de Act-regio’s weerspiegelt (zie tabel). Hoewel Cobán bijna uitsluitend met de allerarmsten werkt, moeten de financiële resultaten er niet veel onderdoen (96%) voor de regio-Chimaltenango (101%), die zelfbedruipend is.
erik bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier